‘Het vertrek naar Nederland was een knip in hun leven’

‘Dit zijn in 1956 naar Nederland gevluchte Hongaren. Mijn ouders staan midden op de foto, ze zijn op bezoek bij vrienden. Het is een oudejaarsfeestje, waarschijnlijk begin jaren zeventig. De gastvrouw staat rechtsboven, de vrouw links komt uit dezelfde plaats als de Hongaarse schrijver György Konrád.

Gevluchte Hongaren waren van alle gezindten: katholiek, protestant, niets. Of eerst joods en daarna katholiek, zoals mijn ouders. Ik zie Hongaren als één van de best geïntegreerde groepen in Nederland. Ze spraken perfect Nederlands. En ze hielden van de Nederlandse cultuur: Wim Sonneveld, Willem Duys, Wim Kan, G.B.J. Hiltermann.

Mijn ouders kwamen uit Boedapest. Mijn moeder overleefde in de oorlog drie concentratiekampen, mijn vader zat in vier dwangarbeiderskampen. Duitsland bezette Hongarije in maart 1944, waarna in enkele maanden tijd het overgrote deel van de Joden werd gedeporteerd.

En na het nazisme kwam het communisme. Toen in 1956 de Hongaarse Opstand werd neergeslagen, zijn mijn ouders gevlucht. Ze werkten in de textiel, mijn vader had connecties in Nederland. Zo belandden ze bij De Wit’s Textiel Nijverheid in Helmond. Later verhuisden ze naar Vlaardingen. En ten slotte naar Rotterdam.

Zelf sprak ik tot mijn vierde alleen Hongaars. Maar de regels heb ik nooit geleerd: ik kan het spreken, maar niet goed lezen. Vanaf de jaren zeventig gingen we geregeld terug naar Hongarije, dan vierden we vakantie in Boedapest en aan het Balatonmeer. In Nederland had mijn moeder tranen in haar ogen als ze het Hongaarse volkslied hoorde. Allebei hadden ze familieleden achtergelaten, het vertrek was een knip in hun leven.

In Rotterdam is een Hongaarse winkel, de Magyar Bolt. Daar ging mijn moeder al naar toe, zij miste vooral de dunne, langwerpige gele paprika’s. Nu doe ik er boodschappen.”

Opgetekend door