In het slotdeel van deze geweldige Noorse roman wordt vooral de eigen familie gehaat

De Nederlandse lezer die een kleine tien jaar geleden als een blok viel voor de vertalingen van de zogeheten Omcirkeling-trilogie van de Noorse schrijver Carl Frode Tiller liep na de eerste 750 pagina’s van het ambitieuze project tegen een muur op. Want Prometheus, de uitgeverij die de Nederlandse vertalingen van Omcirkeling op de markt bracht, gaf er na twee delen de brui aan en liet het laatste deel niet vertalen. Oevers, een kleine uitgeverij die zeven jaar geleden werd opgericht en zich onder meer richt op Scandinavische literatuur, was van mening dat de lezer hiermee een groot onrecht werd aangedaan en zette vertaler Kor de Vries alsnog aan het werk om ook het laatste deel te ontsluiten.

De reputatie van Omcirkeling is zowel in Noorwegen als in andere landen in elk geval groot. Nu zitten ze in de Angelsaksische wereld sowieso niet verlegen om een bombastisch compliment meer of minder, maar als zowel de Los Angeles Review of Books (‘een onvergelijkbare intellectuele escapade’) als de New York Journal of Books (‘briljant gestructureerde roman’) lopen te jubelen ben je toch benieuwd wat dit toch voor een meesterwerk is. Wie zoals ikzelf geen Tilleriaan van het eerste uur is en anno 2024 bij de allereerste zin van de trilogie moet beginnen zal 1250 pagina’s verder ongeveer dit concluderen: wat ontzettend goed dat nu ook dit laatste deel is vertaald, want dat is verreweg het beste deel. Deel I verscheen in Noorwegen in 2010 en deel III in 2014 en Tiller is in die tussenliggende vier jaar tijd gewoon veel beter gaan schrijven. Ondanks dat de wat storende therapeutische ondertoon nooit helemaal verdwijnt is hij steeds meer oog gaan krijgen voor wat werkt bij een lezer, in plaats van dat hij het uitserveren van allerlei psychisch lijden voorop stelde.

De trilogie handelt over een man die pas helemaal aan het eind van deel III zelf aan het woord komt. David heet hij, en hij is na een onverkwikkelijke gebeurtenis zijn geheugen kwijtgeraakt. Via een advertentie in een krant worden oude vrienden en vriendinnen aangespoord om het leven dat David voor zijn geheugenverlies leidde te reconstrueren; ze worden gevraagd om brieven te schrijven waarin ze herinneringen ophalen aan hun jaren met David, zodat die tenminste een deel van zijn identiteit kan heroveren. En dat is wat je leest in Omcirkeling, lange opstellen over Davids leven. Eerst, in de eerste twee delen, over zijn jeugdjaren op het platteland van Noorwegen, daarna, in dat slotdeel over zijn lange studententijd in Trondheim en over dat wat erna kwam, de met verhalen omcirkelde man is uiteindelijk een jaar of veertig oud.

Pijnlijke zaken

Jon, Silje, Ole of Tom Roger: met het in kaart brengen van Davids leven beschrijven ze (uiteraard) ook hun eigen leven. Dat lijkt lange tijd dan ook de ambitie van Tiller te zijn: de lezer in laten zien wat er met mensen gebeurt, wat het met ze doet als ze niet gewoon rechttoe-rechtaan doorleven, maar op het leven dat achter ze ligt moeten reflecteren. Romans gaan natuurlijk ontzettend vaak over schrijven en over wat dat nou toch eigenlijk is en behelst, en ook voor Omcirkeling gaat die vlieger op. Schrijven, zoals de oude vrienden van David doen, komt onder andere neer op jezelf onder ogen komen, op het oprakelen en uitpluizen van allerlei gedane zaken die je, niet-schrijvend, allang ergens in een stoffig uithoekje van je bewustzijn zou hebben weggestopt.

En dat is pijnlijk, want om eerlijk te zijn staat het er bij alle correspondenten beroerd voor. Het was al wat duister, in die prille jeugd, maar de levens van Jon, Silje en de anderen zijn inmiddels uitgedraaid op fiasco’s in wording. Kunstenaarsdromen zijn doorgeprikt, huwelijken staan op springen, de eigen familie wordt gehaat. Nogmaals, Tiller is misschien eerlijk in zijn weergave van het leven van de gemiddelde Noor, hij houdt er in het begin bijzonder weinig rekening mee dat een lezer ook wel eens iets anders voorgeschoteld wil krijgen dan Leed. Al is het maar omdat je een lezer juist aan een personage verbindt door die éérst vol hoop en plezier te laten rondlopen en dán pas het ravijn in kunt storten.

Onwillekeurig begint zich de vergelijking op te dringen met de boeken van Roberto Bolaño, de Chileen die zich in bijvoorbeeld De wilde detectives van een vergelijkbare compositietechniek bediende, want ook hij portretteerde zoekgeraakte types (bij Bolaño zijn het er twee) via de stemmen van anderen. Lang is Bolaño in je hoofd de betere. Hij palmde je wél in, liet je als lezer wél vallen voor zijn personages, bijvoorbeeld door ze een kleurige jeugd te geven en ze iets onduidelijks na te laten jagen waar je altijd benieuwd naar bleef. Maar in deel III revancheert Tiller zich dus.

Getroebleerde zielen

Hij laat zijn personages reizen, trekt ze uit die monotone Noorse blubber, tovert prachtige plotwendingen tevoorschijn en geeft David en zijn ex-vriendin Susanne een dimensie die ervoor zorgt dat je ze als veel meer gaat zien dan als een paar getroebleerde zielen. Ooit was Susanne een serieuze studente met wereldverbeteringsplannen, wier ziel verbleekte bij het vreugdeloze leven dat ze zichzelf als jonge vrouw had opgelegd. Bevrijding vond ze bij David, een ontwortelde figuur die onder Tillers pen staat voor de relativistische levensvisie van hoogopgeleiden die menen dat ze het postmodernisme goed hebben begrepen.

Er is heus wat in te brengen tegen de manier waarop Tiller uiteindelijk een punt zet achter deze botsing tussen engagement (Susanne) en de vleesgeworden subjectiviteit (David), maar het is een grondige, bijtende, maar ook vermakelijke uitwerking die ook in onze tijd, tien jaar na de oorspronkelijke publicatie, nog ontzettend actueel overkomt. Het maakt de lange – en in alle eerlijkheid ook wat langdradige – aanloop door de Noorse toendra meer dan de moeite waard.

Toch zal de lezer die aanloop moeten nemen. Niet alleen om de verwikkelingen in dat derde deel te vatten, maar belangrijker: om ze te vóélen.