‘Als puber las ik Kaas voor mijn lijst omdat het dun was, nu zie ik een ode aan het gezinsleven’

‘Ik las Kaas voor het eerst op mijn achttiende, voor mijn lijst voor Nederlands. De reden? Het was dun. Mijn zoon heeft het onlangs ook gelezen voor zijn eindexamen, om dezelfde reden.

Het verhaal greep me toen meteen. Hoofdpersoon Frans Laarmans, een kantoorklerk, komt terecht in een kring van mannen waar hij graag bij wil horen. Een van hen stelt voor dat hij handelaar in kaas wordt, en hij besluit dit te doen, hoewel hij geen enkele ervaring heeft – sterker nog, hij houdt niet eens van kaas. Als lezer voel je echter al snel dat dit project gedoemd is om jammerlijk te mislukken. Dat tragikomische aspect vond ik hilarisch als tiener.

Het was vooral de antiheld Frans Laarmans die indruk op me maakte. Ik vond het een verademing om te lezen over iemand die onzeker was. Ik herinner me dat ik het daarover had met mijn vriendinnetje toentertijd, die tegen me zei: “Maar Christiaan, iedereen is onzeker.” Dat was voor mij een openbaring. Op de middelbare school lijken sommige leeftijdsgenoten zo zelfverzekerd. Literatuur geeft je dan een inkijkje in de binnenwereld van mensen.

Ik raakte geïnspireerd om al het werk van Elsschot te lezen, waarin de zakenwereld vaak een centrale rol speelt. Hij heeft me beïnvloed, zelfs als jurist. Elsschot werkt altijd naar een duidelijk einde toe, net zoals je bij het schrijven van processtukken moet doen.

Het personage Laarmans kwam op verschillende momenten in mijn leven terug. In 1990, toen de Berlijnse Muur net was gevallen, was ik in Praag en ontmoette ik iemand die Sovjet-propagandaposters verkocht. Ik studeerde toen rechten, en kreeg van hem honderden posters die ik in Nederland mocht verkopen. Het lukte me niet om ze kwijt te raken, en toen dacht ik: ik ben net Frans Laarmans. Uiteindelijk ben ik toch van ze afgekomen, na een lange dag op de vrijmarkt tijdens Koninginnedag.

Nu ik 52 ben, ongeveer even oud als Laarmans, zie ik Kaas in een ander licht. Waar ik het als tiener vooral als een tragikomisch verhaal over de zakenwereld las, valt nu de rol van Laarmans’ vrouw en kinderen op. Zijn vrouw doorziet vanaf het begin dat het kaasproject niets voor haar man is, maar ze geeft hem wel de ruimte om het te proberen. Ze stelt duidelijke grenzen, zoals: “Begin het kantoor maar vanuit huis. Zeg je baan nog niet op.” Ze begeleidt hem eigenlijk liefdevol in het mislukken van het project. En aan het einde, als het mislukt is, is ze er voor hem. Dat vat voor mij het boek samen: hoe zij als partners, en gezin, samenkomen. Hun kinderen helpen zelfs door te proberen zijn kaas te verkopen op school, wat me nu meer raakt omdat ik zelf twee kinderen heb.

Laarmans beschrijft ook de tranen op het ‘verweerde gezicht’ van zijn vrouw en hoe zij hem ‘tegenweent’. Na zoveel jaren samen herken je zo’n symbiose. Je ziet elkaars tekortkomingen eerder dan die van jezelf, iets wat ik als 18-jarige niet kon begrijpen. Hoewel zijn vrouw weinig tekst heeft in het boek, zie ik nu hoe belangrijk en verstandig ze is. Ze ontdekt direct een fout in het kaascontract en waarschuwt haar man: ‘Pas op, Frans.’ En natuurlijk heeft ze gelijk.

Ook de stijl van Elsschot valt nu meer op. Hij was onder andere reclameman en moest taal toegankelijk maken. Dat zie je terug in zijn werk, ook in Kaas. Nu ik zelf schrijf, vallen die stilistische keuzes meer op. Het leest nog steeds fris, anno 2024. Het herlezen van Kaas heeft me geïnspireerd om de rest van Elsschots oeuvre ook opnieuw te lezen.’