The economy, stupid. De economie, domkop. In 1992 stonden de woorden met hoofdletters op een wit bord geschreven in het hoofdkwartier van de presidentscampagne van de Democraat Bill Clinton. Ze waren afkomstig van Clintons strateeg James Carville, die de campagnestaf wilde inprenten: hamer op de economie, want die draait onder de Republikein George Bush sr. heel matig. Dáár liggen kiezers wakker van.
Anno 2024 is de slogan net zo waar als toen. In de meeste peilingen noemen Amerikaanse kiezers de economie het vaakst als het thema waarop ze hun stem baseren voor de presidentsverkiezingen op 5 november. Daarna pas volgen onderwerpen als immigratie, abortus en gezondheidszorg.
De stemming over die economie is niet positief, blijkt telkens weer uit enquêtes. In een peiling door Harvard University, in september afgenomen, zei 63 procent van de respondenten bijvoorbeeld dat de economie „op de verkeerde weg” is. Het consumentenvertrouwen in de Verenigde Staten ligt nog altijd fors lager dan voor de pandemie, op een niveau vergelijkbaar met de moeilijke jaren vlak na de financiële crisis van 2008.
Dat is opvallend. Want als je louter kijkt naar macro-economische cijfers, doet de Amerikaanse economie het eigenlijk uitstekend. In Europa wordt met afgunst gekeken naar de stormachtige Amerikaanse economische groei na de coronacrisis. Het Amerikaanse bruto binnenlands product (bbp) in dollars ligt nu ruim 33,7 procent hoger dan in 2019. In de eurozone is dat ruim 19 procent (gecompenseerd voor inflatie gaat het om zo’n 9 procent versus 4 procent).
Pas de laatste maanden is de economie wat aan het afkoelen, maar de Amerikaanse groeimachine blijft vele tienduizenden banen per maand creëren, genoeg om de bevolking (die met meer dan 1,5 miljoen inwoners per jaar groeit, vooral door immigratie) aan het werk te houden. De werkloosheid is de laatste tijd wat opgelopen, maar blijft met 4,2 procent laag.
Intussen is de inflatie, die piekte op ruim 9 procent op jaarbasis in juni 2022, gedaald naar een meer draaglijk niveau van 2,6 procent. De Amerikaanse centrale bank is inmiddels begonnen met het verlagen van de rente.
Fraaie macrocijfers dus, maar zorgen bij de kiezer. Wat is hier aan de hand?
1Boodschappen, benzine, wonen: alles werd duurder
Kopzorg nummer één van de Amerikanen, volgens diverse peilingen, is de inflatie. In de Harvard-enquête bijvoorbeeld noemen mensen inflatie het belangrijkste thema voor „het land” en ook „voor mij persoonlijk”.
Maar de inflatie is toch juist aan het dalen?
Klopt, maar dalende inflatie betekent niet dalende prijzen. Het betekent slechts dat de prijzen minder hard stijgen. Het inflatiecijfer (2,6 procent in augustus) drukt de toename van de prijzen uit in vergelijking met een jaar eerder. Het inflatiecijfer op jaarbasis daalt al sinds medio 2022, maar is nog steeds positief. Ook de maand-op-maand-inflatie staat nog steeds licht in de plus.
Met andere woorden: het niveau van de prijzen (het prijspeil) stijgt verder, en dat prijspeil is wat de gemiddelde Amerikaanse consument dagelijks ervaart. Volgens de consumentenprijsindex (CPI) ligt het algemeen prijspeil in de VS nu bijna 20 procent hoger dan toen Biden en Harris aantraden, op 20 januari 2021. Voedsel is relatief nog veel duurder geworden: bijna 22 procent.
Hoe is dat voor een Amerikaans gezin?
Het gezin gaat met de auto naar de supermarkt. Eerst even tanken. Aan de Amerikaanse pomp kostte een gallon (3,79 liter) benzine begin 2021, toen Biden en Harris aantraden, nog zo’n 2,30 dollar, nu is dat zo’n 3,50 dollar. Dan naar de supermarkt. Een doos eieren ging tijdens Biden/Harris van zo’n 1,50 naar 3,20 dollar, een pond rundergehakt van 4,31 naar 5,64 dollar, een pond sinaasappelen van 1,30 naar ruim 1,73 dollar en een witbrood (per pond) van 1,55 naar 1,95 dollar.
Het gezin moet ook wonen. De huren liggen nu 22 procent hoger dan toen Biden werd geïnaugureerd. De huizenprijzen stegen met maar liefst 38 procent, volgens de National Home Price Index. Dit terwijl ook de hypotheekrente met procentpunten toenam (pas sinds enige maanden daalt deze weer lichtelijk).
Huizenbezit, een essentieel deel van de American Dream, wordt voor steeds minder Amerikanen bereikbaar. In januari 2021 was de doorsnee (mediane) prijs van een woning in de VS 293.000 dollar. Een huishouden met een doorsnee inkomen had, bij een hypotheekrente van 2,7 procent, goed toegang tot de woningmarkt, volgens een ‘betaalbaarheidsmonitor’ van de afdeling Atlanta van de Amerikaanse centrale bank, Federal Reserve. In juni 2024 was de situatie radicaal verslechterd. De mediane prijs van een koopwoning lag op 389.000 dollar, de hypotheekrente op 6,9 procent. De betaalbaarheid van een woning is sinds 2006 niet zo slecht geweest, toen de monitor begon.
2De inkomens bleven achter, en dat heeft sociale gevolgen
Inflatie is minder erg wanneer lonen en andere inkomsten (pensioenen, uitkeringen, toelagen) meegroeien. Dan blijft de koopkracht op peil.
Hoe zit dat in de VS? Uit overheidsgegevens blijkt dat het inkomen van een doorsnee Amerikaans huishouden, gecorrigeerd voor inflatie, sinds de pandemie drie jaar op rij daalde. Eerst dus onder Donald Trump in 2020 en daarna onder Joe Biden in 2021 en 2022. Het ging van circa 81.000 dollar in 2019 naar zo’n 78.000 dollar in 2022. In 2023 steeg dit ‘reële’ inkomen weer naar het niveau van 2019, maar daarmee zijn de ‘misgelopen’ inkomsten van de drie jaar daarvoor niet goedgemaakt.
Geen wonder dat veel Amerikanen niet staan te juichen bij de huidige economie. Temeer omdat ze in de jaren voor de pandemie — óók tijdens de meeste Trump-jaren — gewend waren aan stijging van de reële inkomens.
Het United States Census Bureau, dat deze data bijhoudt, kijkt naar een zogeheten mediaan huishouden (dat wat betreft inkomen precies in het midden zit tussen de 50 procent huishoudens met een hoger inkomen en de 50 procent huishoudens met een lager inkomen). Inflatie raakt natuurlijk niet alle huishoudens even hard: lage inkomens zijn er het meest kwetsbaar voor. Zij besteden een relatief groot deel van hun inkomen aan essentiële zaken als voeding, energie en huur.
Uit de Census-data blijkt dat het algemene koopkrachtpatroon hetzelfde is bij de laagste en de hoogste inkomensgroepen. De inkomensongelijkheid in de VS – groot naar internationale standaarden – is de afgelopen jaren dan ook niet noemenswaardig veranderd.
De verschillen tussen etnische bevolkingsgroepen zijn evenmin veel veranderd. Aziatische Amerikanen verdienen het meest, gevolgd door witte Amerikanen, Latino’s, zwarte Amerikanen en inheemse Amerikanen. Eigenlijk gingen alleen zwarte Amerikanen er de laatste jaren iets op vooruit.
Achter deze algemene koopkrachtcijfers zit veel persoonlijk inflatieleed verscholen bij lagere en middeninkomens. Bijna de helft van de huishoudens die een woning huren in de VS (in totaal 42,5 miljoen) besteedt meer dan 30 procent van het inkomen aan huur. Dat geldt voor het Census-bureau als financieel „overbelast”: ze hebben dan te weinig geld over voor andere essentiële uitgaven. Bij zwarte huurders is meer dan 56 procent financieel overbelast. Huurders kregen in 2023 te maken met de grootste stijging van woonkosten (huur plus gas, water en licht) in twaalf jaar tijd, met 3,8 procent, rapporteert het bureau.
De „betaalbaarheidscrisis” in de huren is de belangrijkste reden van de zorgwekkende toename van dakloosheid in de VS, volgens een rapport van Harvard University. In een gemiddelde nacht in januari 2023 waren 653.000 mensen dakloos in de VS. Dat is 12 procent meer dan een jaar eerder, een triest record.
Een andere trieste trend: Amerikanen zien weer vaker af van medische zorg vanwege de kosten ervan, blijkt uit een rapport van de Federal Reserve. Het percentage volwassenen dat in 2023 één of meer behandelingen oversloeg, bedroeg 27 procent, tegen 23 procent in 2020. Het gaat onder meer om tandzorg, huisartsenbezoek en noodzakelijke medicijnen. 9 procent van de Amerikanen heeft geen zorgverzekering.
3Minder sparen, meer creditcardschulden
Het inflatieleed blijkt ook uit gegevens over spaartegoeden en schulden. Amerikanen teren toenemend in op hun spaargeld en ze maken steeds meer schulden om hun uitgaven op peil te kunnen houden.
Hoe zit dit precies? Tot voor kort werd een deel van de consumptie in de VS gedreven door de grootschalige inkomenssteun die de overheid tijdens en vlak na de pandemie bood. Opeenvolgende hulppakketten onder Trump (2020) en Biden (2021) bevatten directe betalingen aan huishoudens. Denk aan de cheques die alle burgers kregen: eerst 1.200 dollar per volwassene, daarna 600 dollar, toen nog eens 1.400 dollar (plus honderden dollars per kind). Uitkeringen en allerlei belastingkortingen gingen ook omhoog.
Die steundollars belandden in veel gevallen op spaarrekeningen, ook omdat de pandemie de uitgavenmogelijkheden beperkte. Zo ontstonden overtollige spaartegoeden (overtollig althans vergeleken met het normale niveau). Ze bereikten een hoogtepunt van in totaal 2.100 miljard dollar in augustus 2021, volgens gegevens van de Federal Reserve. Daarna slonk de berg spaargeld weer snel. Opvallend is dat vanaf afgelopen maart juist mínder spaargeld bij Amerikaanse banken staat dan voor de pandemie. Amerikanen boren nu hun spaargeld aan om uitgaven te doen. Lagere inkomensgroepen doen dit waarschijnlijk al veel langer dan uit deze algemene data blijkt.
Voor Amerikaanse huishoudens met financiële stress resteert, nu de Covid-spaarpot leeg is, de creditcard. In Bidens ambtsperiode is het totaal aan creditcardschulden gestegen van 770 miljard naar 1.100 miljard dollar. Dit terwijl de gemiddelde rente op creditcardkrediet toenam van circa 15 procent naar rond de 21 procent.
Niet verbazend is dat het aantal mensen dat de creditcardschulden niet meer kan betalen, is toegenomen. Het percentage creditcards dat wordt aangemeld voor een betalingsachterstand van 90 dagen of meer ligt op ruim 7 procent, het hoogste percentage sinds de financiële crisis.
Zo brengen Amerikanen straks hun stem uit in een tijd waarin hun economie weliswaar internationaal wordt geprezen, maar waarin velen het opgelopen prijspeil simpelweg niet kunnen bijbenen.
Historisch gezien, schreef weekblad Newsweek laatst, bestraffen kiezers vaak de partij die aan de macht is als de economie het, in hun ogen, slecht doet. Mocht Donald Trump op 5 november de presidentsverkiezingen winnen, dan zal dat meerdere oorzaken hebben. Eén mogelijke oorzaak valt alvast aan te wijzen: het is de inflatie, domkop.