Vorige maand was er ophef over een ‘brief’ die voormalig NRC-redacteur en Het Parool-hoofdredacteur Sytze van der Zee naar onze redactie stuurde. Daarin spuwde hij zijn gal over de nieuwe indeling van de krant, waarbij het dagelijkse economiekatern is opgeheven en artikelen over economie over alle pagina’s verspreid worden. „Dat krijg je ervan als je een vrouw tot hoofdredacteur benoemt”, schreef Van der Zee. „Met haar komst is de verdere feminisering van deze ooit zo gewaardeerde krant een feit. Het begin van het einde.”
In de storm die op de sociale media opstak – ‘openlijk seksisme’, ‘oude zielige man’, ‘dit had nooit gepubliceerd mogen worden’ – hield ik me koest. Ik keek wel uit. Als vrouw wordt er van je verwacht dat je solidair bent met je seksegenoten. Maar afgelopen week dacht ik ineens: dit heeft lang genoeg geduurd.
Want Van der Zee heeft gewoon gelijk. Sinds we Patricia Veldhuis als hoofdredacteur hebben, neemt de feminisering van de krant én redactie hinderlijke vormen aan. En ook ik maak mij daar zorgen over.
Zo worden er sinds februari alleen nog maar knappe jonge mannen aangenomen, worden ze ontslagen als ze trouwen, en hangen er bangalijsten getiteld ‘vers mannenvlees’ naast de koffieautomaten.
We moeten elkaar ook steeds laten uitpraten in vergaderingen, er wordt niet meer tegen elkaar geschreeuwd, je krijgt geen promotie meer als je haantjesgedrag vertoont, en IEDEREEN moet ineens de koffiekopjes in de vaatwasser zetten.
We beginnen de dag tegenwoordig verplicht om 06.00 uur met een Teams-vergadering waarin we samen onze make-uproutine doornemen. Eenmaal op de redactie moeten we elkaar knuffelen, bij elkaar ‘inchecken’, en doen we een plenaire yogasessie om elkaar niet alleen mentaal flexibeler op te kunnen vangen, maar dit ook lichamelijk beter op te kunnen volgen.
De rest van de dag gaat het vervolgens over ‘inclusie en diversiteit’ met de bijbehorende cursussen, workshops, micro-learnings, spiegelsessies (in je broekje) en heidagen om het BESPREEKBAAR te maken. Handtastelijke mannen worden publiekelijk geshamed. Ook als het alleen maar een geintje was.
Verder wordt er gewerkt aan een ‘mindful’ katern, met breipatronen, is huilen op de werkplek meteen een enkele reis naar bedrijfsmaatschappelijk werk, therapie en prikkelloze ruimtes, en er is een werkgroep opgericht om te kijken of we de dagelijkse deadlines kunnen afschaffen omdat die te veel stress opleveren.
Maar al die feminisering met gevoelens en waardenvrije ‘feedback’ is natuurlijk nog maar Fase 1. Fase 2 is de aanstaande fusie met de Linda, met tips over die ene onontdekte wijk met leuke lokale dingetjes in Barcelona, en tops over hoe je samen de badkamer verbouwt.
Fase 3 is het echte werk. De fotootjes van de mannelijke columnisten zijn niet langer meer pasfoto’s, maar kalenderportretten in speedo. Op basis van het aantal likes bij de foto wordt bepaald of de column mag blijven bestaan. Maak je borsthaar maar nat, Youp!
En dan fase 4. Daarin wordt het jaarlijkse voetbaltoernooi vervangen door een dagje samen naar de ‘wellness’, komt er een elektrische viool in de NRC Handelsband, wordt de kookrubriek vleesvrij, mag Bas van Putten alleen nog maar kinderwagens en bolderkarren testen, doen we geen exclusieve interviews meer; alleen nog maar inclusieve, en wordt het verboden nog ironie te gebruiken in columns.
Ik ben niet gek. Ik realiseer me dat de feminisering in de hele samenleving oprukt. Zo was die crisiswet er natuurlijk allang geweest als Marjolein Faber een man was geweest, en was Bert Huisjes allang premier. Maar nu het mijn geliefde old-boys-sigaren-met-pantoffels-krant NRC betreft, kan ik niet langer zwijgen. Laten we elkaar niet voor de gek houden.
Een vrouw als baas is gewoon onnatuurlijk. Een vrouw als baas geeft alleen maar gezeik.
In 1980 wordt een Joodse synagoge in Parijs gebombardeerd, met vele gewonden en vier doden tot gevolg. Even is een groep Franse neo-nazi’s verdacht, maar het onderzoek van de politie wijst geen duidelijke dader aan. Tot een gerenommeerde Franse onderzoeksrechter zich, gebrand op terrorismebestrijding, bijna 30 jaar later in de zaak vastbijt. Zo kan het gebeuren dat aan de andere kant van de Atlantische Oceaan, in Ottowa, Canada, een nietsvermoedende sociologieleraar wordt opgepakt. Het is het begin van een jarenlange strijd om de waarheid, met aan de ene kant de vurige hoop op verlossing van het Franse trauma en aan de andere kant het onvermoeibare verweer van de verdachte. Twee onderzoeksjournalisten zochten uit: is de Libanees-Canadese Hassan Diab daadwerkelijk een terrorist, of een zondebok? Een grondige analyse van de systemische krachten die vrijkomen in de strijd tegen antisemitisch geweld.
Op de steiger voor de Openbare Bibliotheek Amsterdam staat aan het begin van de avond een groep van acht roeiers te wachten. Sommigen roken een sigaret, anderen verzorgen hun blaren of proberen even te slapen. 80 van de 200 kilometer van de roeitocht ligt achter hen. Links van de steiger meert een luxe sloep aan. Lege flessen wijn op tafel. De opvarenden nemen een biertje mee voor onderweg.
Wijn en bier blijven ver van de sloep van de acht roeiers vandaan.
„Je blijft je leven lang verslaafd”, zegt Adrie Sluimer. „Zoals iemand met een pinda-allergie geen pinda’s eet, zo drink ik nooit meer alcohol.” Benjamin Ooms valt hem bij: „Als ik begin, kan ik niet meer stoppen. Voor mij staat gebruik gelijk aan de dood.” Sluimer (46), voormalig marinier en ervaringsdeskundige, is de initiatiefnemer van Roeien in Herstel, bedoeld voor mensen die herstellende of hersteld zijn van een verslaving, vooral alcohol en drugs. Ze zijn verbonden aan verslavingszorginstelling Antes, onderdeel van de Parnassia Groep. De sloeproeitocht, Slag om Herstel, is het jaarlijkse hoogtepunt. Dit jaar is de vierde editie. Tweehonderd kilometer, van Den Helder naar Rotterdam. Vier teams – Alpha, Bravo, Charlie en Delta – wisselen elkaar in boot ‘The Recovery’ om de tien kilometer af. De andere drie rijden per bus naar de volgende wisselplek. Aan het einde van de tocht, op de Maas in Rotterdam, roeien de deelnemers in vier verschillende boten.
Sluimer raakte zelf na een uitzending in 2003 verslaafd aan cocaïne. Hij verloor zijn baan. Roeien hielp hem tijdens zijn herstel. „Ik voelde me weer mens en niet alleen patiënt – dat wilde ik doorgeven aan anderen.”
Cliënten van Antes kunnen zich vrijwillig aanmelden voor Roeien in Herstel. De voorwaarde is dat ze clean zijn. De roeiers trainen enkele keren per week in Rotterdam, Den Haag en Zaandam. „Ze trainen samen voor roeiwedstrijden, waaronder de Great River Race in Londen”, vertelt Sluimer.
Afzeggen betekent dat er een ‘gat’ in de boot komt. Zo ontstaan vanzelf verantwoordelijkheidsgevoel en discipline. „Je kunt niet als je geen zin meer hebt, zoals bij voetbal, stoppen. Je teamgenoten moeten zonder je doorroeien”, zegt Benjamin Ooms (31). Hij was verslaafd aan zowel alcohol als drugs en is nu vier jaar clean.
Woordgrappen
Middernacht in Haarlem. Team Alpha – het enige vrouwenteam – roeit onverstoorbaar door. Riem in het water. Naar achteren hangen. Krachtig trekken. Blad eruit. En opnieuw. Maar de eerste kwalen beginnen op te spelen. Een roeister heeft last van haar maag – „dat ijsje van net”, een ander pijn aan haar pink. „Ach joh, we roeien met de riemen die we hebben.” Er wordt veel gelachen, woordgrappen zijn populair, de sfeer blijft ondanks alles goed. Belangrijk, volgens Ooms. „We zitten allemaal letterlijk in hetzelfde schuitje. Het voelt als een heel hechte vriendengroep, bijna als familie.”
Verslaving is geen hersenziekte, maar herhaald gedrag, zegt Arie Dijkstra, hoogleraar gezondheidspsycholoog aan de Rijksuniversiteit Groningen. „Het werkt , dus doet iemand het opnieuw.” Cruciaal bij verslaving is de interne worsteling: een verslaafde weet dat het gedrag slecht is, maar het lukt niet ermee te stoppen.
Een zinvol leven kan mensen helpen die in het verleden een verslaving hadden, zegt Dijkstra. „Ze raken vaak verslaafd omdat er iets ontbreekt in hun leven.” Het echte werk bij een verslaving zit volgens hem in „het leven weer op orde brengen”. Een sport zoals sloeproeien kan ex-verslaafden zingeving bieden. Hij benadrukt wel dat iemand zich na een mindere training ook juist vervelender kan voelen, waardoor de kans op terugval groter wordt.
Foto Bart Maat
Geen ‘derde helft’
De deelnemers aan Roeien in Herstel volgen in de kliniek eerst een reguliere behandeling. „Maar daarna moeten ze thuis verder werken aan hun herstel”, zegt Adrie Sluimer. En daarbij helpt het roeien. „Ze worden onderdeel van een groep, en willen dat ook blijven, dus zorgen ze ervoor dat ze clean zijn.”
De ‘derde helft’ zit er bij de roeiers dus niet in. „Wij slaan die bewust over”, zegt Sluimer. Zelfs alcoholvrij bier vermijden de roeiers. „Mijn brein herkent het flesje, de geur, de smaak”, zegt hij. „Maar het mist de roes. Dan hoor ik die stem in mijn hoofd: ‘Plak gewoon het etiket van een alcoholvrij biertje op een echt biertje. Niemand merkt het’.”
Het is inmiddels half twee ’s middags, de volgende dag. De roeiers zijn al 33 uur wakker. De vier teams varen nu voor de finale op vier boten door de hoge golven van de Maas. Door de stroming is dit het zwaarste deel van de tocht. Sommige roeiers krijgen bakken water over zich heen – na de regen van de afgelopen nacht deert dat niemand meer.
Nadat de Rotterdamse burgemeester Carola Schouten vanaf een meevarende boot het eindsignaal heeft gegeven, verdringen de roeiers zich rond gehaktballen. Ooms zegt dat sommige roeiers inmiddels niet meer zonder het roeien kunnen. „Maar als je dan ergens aan verslaafd moet zijn, dan toch liever aan roeien.”
Benjamin Ooms (31) uit IJmuiden‘Mijn herstel is het zwaarste dat ik ooit heb gedaan’
Foto Sylvester Jimenez
‘Aan het begin van mijn verslaving werkte ik in de horeca. Ik werd wakker, knuffelde de wc-pot, dronk het laatste restje bier van gisteren of rookte een dikke joint. Rond het middaguur kon ik weer functioneren, maar na werktijd begon mijn vaste rondje: coffeeshop, supermarkt, naar huis, gebruiken.
„Verslaving is meer dan het middel, het is gedrag. En dat begon bij mij al vroeg. Ik kom uit een gescheiden gezin, ben misbruikt en werd jong uit huis geplaatst. Rond mijn veertiende begon ik met roken en op mijn zestiende mijn eerste joint. Vanaf mijn achttiende blowde en dronk ik dagelijks. In 2020 dronk ik tussen de zes en acht halve liters met 13 procent alcohol per dag. En blowde ik 12 tot 14 joints – 2,5 gram per dag.
„Een paar jaar later hoorde ik stemmen en dacht dat mensen me iets aan wilden doen. Op een dag stond de politie aan de deur. Ik deed open met in mijn handen een keukenmes van 26 centimeter. Na een nacht slapen in de cel haalde mijn beste vriendin mij op: „Jij hebt hulp nodig.”
„Ik had geluk: clean worden in de kliniek ging makkelijk. Maar toen ik thuiskwam was ik slechts clean, niet hersteld. Binnen acht uur had ik weer een joint gehaald en zat ik snel weer op mijn oude gebruik.
„Pas toen ik zelf echt om hulp vroeg, begon mijn herstel; het is het zwaarste wat ik ooit heb gedaan. Omdat ik mij bewust werd van mijn eigen gedrag en de manier waarop ik met gevoelens omging. Ik was bijvoorbeeld bang dat alles wat ik deed niet goed genoeg was. Hieruit kwam veel angst en stress, wat ik probeerde te verdoven door te gebruiken. Langzaam kreeg ik mijn kritische stem onder controle en voelde ik mij ook beter, zonder daarvoor drugs of alcohol nodig te hebben.”
Adrie Sluimer (46) uit Rotterdam‘Ik verloor alles in een paar dagen’
Foto Sylvester Jimenez
‘In 2003 had ik mijn kinderdroom waargemaakt: ik werd marinier bij het Korps. Maar nog datzelfde jaar verloor ik alles. Op uitzending in Curaçao bood iemand me cocaïne aan. Onder invloed van alcohol leek het me grappig om te proberen — maar daarna kon ik niet meer zonder. Drugs bij defensie betekent één ding: ontslag.
„Ik verloor naast mijn baan ook mijn identiteit en mijn eigenwaarde. Het verdriet dempte ik door nog meer te gebruiken; ik wilde niet meer voelen. Al snel leefde ik op straat. Meerdere keren belandde ik door een overdosis in het ziekenhuis. De laatste keer lag ik op de ic vanwege een overdosis. Ik overleefde, alsof er een engeltje op mijn schouder zat.
„Mijn ouders haalden me op en ik mocht weer bij hen wonen. Ik zei dat het beter ging, maar dat loog ik en bleef gebruiken. Daarnaast belandde ik in de criminaliteit, ik begon te handelen in illegaal vuurwerk. In 2010 werd ik gearresteerd.
„Na mijn gevangenisstraf meldde ik mij eind 2011 aan bij een kliniek in Limburg. Het was mijn 41ste opname. De veertig keer ervoor waren bij reguliere instellingen, maar dat klikte nooit. De hulpverleners begrepen me niet. In Limburg was het anders. De vrouw die de kliniek runde, had ook een verslavingsverleden. Ik dacht voor het eerst: jij snapt mij.
„Tijdens die opname ontmoette ik iemand uit Rotterdam. Hij was clean en vertelde over zelfhulpgroepen, waar verslaafden met elkaar praten. Na de behandeling in Limburg ging ik met hem mee. En ik bleef gaan, tot op de dag van vandaag. Want clean worden is één ding, clean blijven is minstens zo moeilijk.”
‘Mijn ouders zijn allebei in de jaren dertig van de vorige eeuw geboren in Surabaya, voormalig Nederlands-Indië. Ze ontmoetten elkaar echter pas in 1960 in een pension in Haarlem. Beiden waren vlak daarvoor als ‘nieuwkomers’ met hun families per boot naar Nederland gekomen. Mijn moeder zette in februari 1958 voet aan wal in Amsterdam, waar ze in ballerina’s haar allereerste sneeuw trotseerde.
Mijn moeder, tante en grootmoeder woonden in hetzelfde pension als mijn vaders broer en zijn gezin. Mijn vader, die op de grote vaart werkte, logeerde daar wanneer hij in Nederland was. Mijn moeders droom om naar Amerika te emigreren, iets dat ze veel Indische vriendinnen zag doen in die tijd, verdween als sneeuw voor de zon toen ze hem ontmoette.
Een tijd van intensieve overzeese correspondentie volgde. Flinterdunne blauwe velletjes volgeschreven vanuit exotische havens, van Calcutta en Basra tot Montevideo en Buenos Aires, maar ook een ansichtkaart met groeten uit Marseille. Op haar beurt zorgde mijn moeder, met behulp van de vaarschema’s van de Nautische Dienst, dat er in elke haven waar mijn vader aanlegde een brief op hem lag te wachten. Dit vaak maanden achtereen, tot zijn paar weken verlof in Nederland weer begon.
Ze trouwden in 1962, en toen mijn oudste broer in 1964 werd geboren, besloot mijn vader een baan ‘aan wal’ te zoeken. Terwijl het gezin groeide – ik was de jongste van vier – verdween de reislust nooit. Elke zomer vertrokken we vier tot zes weken met een volgepakte auto richting Spanje of Frankrijk, maar altijd met een omweg: via het Zwarte Woud, de Zwitserse bergen of Noord-Italië. Mijn ouders – hier op de foto in 1978 in Playa de Aro, in Spanje – wisten als geen ander dat niet de bestemming telt, maar de reis ernaartoe.”