Schrijver Didier Eribon: ‘Over ouderdom wordt veel te weinig nagedacht, het interesseert niemand’

Natuurlijk kende Didier Eribon het beroemde chanson van Jean Ferrat. Juist in het arbeidersmilieu in Reims waar hij opgroeide was de communistische troubadour in de jaren zeventig, tachtig mateloos populair. In het verdrietige ‘Tu verras, tu seras bien’ bezingt Ferrat hoe hij zijn oude moeder naar een verzorgingshuis brengt. ‘Laten we redelijk zijn, je kunt zo niet meer leven’, probeert hij haar te overtuigen. In het tehuis hoeft ze geen boodschappen meer te doen, of de haard te stoken, ze mocht haar eigen spulletjes meenemen – zelfs de kanarie in een kooi. Tu verras, tu seras bien: je zult zien, je krijgt het hier naar je zin.

Precies die zin sprak Eribon uit toen hij een paar jaar geleden met zijn broers zijn eigen moeder tegen haar zin naar een verpleeghuis bracht. „Maak je niet ongerust. Ze gaan hier goed voor je zorgen”, bezwoer hij. „Dat dacht ik ook echt, er was een heel aardige arts, er was goed personeel”, zegt hij nu. 87 was ze, en ze was in haar eigen huis te vaak gevallen als ze ’s nachts alleen naar de wc ging. De brandweer moest haar een paar keer ontzetten. „Het was gevaarlijk geworden, dit kon zo niet langer doorgaan.”

Zeven weken na haar entree in het verpleeghuis op dertig kilometer van Reims overleed ze. „Toen ik haar naar het tehuis bracht, kon ze nog lopen. Ze sprak min of meer normaal. En in die paar weken is haar fysieke en cognitieve gezondheid extreem snel achteruit gegaan. Wat was hier gebeurd? Ik wilde het begrijpen.”

In 2009 publiceerde Eribon Terug naar Reims. Daarin keerde de socioloog en filosoof, kenner van Pierre Bourdieu en Michel Foucault, na het overlijden van zijn vader terug naar het arbeidersmilieu van zijn jeugd.

Eribon was, zeker in Frankrijk, niet de eerste zogenoemde ‘klassenmigrant’ (transfuge de classe) die wetenschap, autobiografie en literatuur verweefde om te reflecteren op een maatschappelijk fenomeen, maar zijn boek was wel heel invloedrijk. Met vergelijkbare boeken van bijvoorbeeld zijn jonge protégé Édouard Louis leidde het tot een stroming die in Duitse media al doorgaat voor het ‘Eribon-genre’.

Vorige week nog werden Louis, Eribon en diens levenspartner Geoffroy de Lagasnerie als rocksterren onthaald door tweeduizend man in kunstencentrum Bozar in Brussel. Ze spraken daar over hun boeken en hun intieme vriendschap.

In zijn nu net vertaalde nieuwste boek Een vrouw uit het volk. Leven, ouderdom en sterven gaat Eribon opnieuw terug naar Reims. Hij probeert aan de hand van de laatste dagen van zijn moeder te begrijpen hoe moderne samenlevingen als de Franse met de alleroudsten omgaan en waarom hier weinig over is nagedacht.

„Vrij snel nadat ik mijn moeder naar dat tehuis had gebracht, kreeg ik boodschappen op mijn voicemail”, vertelt Eribon (71) in een hotel in Rotterdam. „‘Ik ben hier ongelukkig’, zei ze. ‘Het gaat niet goed met me, ze mishandelen me. Ze verbieden me te douchen.’ Dus de volgende dag belde ik de arts. Die zei dat er twee mannen nodig waren om haar met het douchen te helpen, en dat die er niet altijd zijn. Daarom kon ze maar eens per week onder de douche. Dat stuitte me zo tegen de borst dat ik me de vraag stelde: hoe gaan we als samenleving om met heel oude mensen die hun fysieke autonomie kwijtraken?”

Rekende u zichzelf iets aan?

„Ik begon me schuldig te voelen en dacht dat we onze moeder niet in een regulier, maar in een particulier tehuis hadden moeten onderbrengen. Dan hadden we veel meer moeten betalen, maar ze had misschien wel betere zorg gekregen.”

De instellingsarts waarschuwde al: „Oude mensen die in een verpleeghuis komen, lopen de eerste twee maanden veel gevaar”.

„Ik zag dat toen als een soort standaardtekst. Ik had de hele middag met mijn moeder zitten praten en dat ging goed, totdat ze die bizarre berichten ging sturen. Die werden steeds warriger en toen dacht ik dat ze haar misschien te veel medicijnen gaven. Ik nam die waarschuwing niet serieus genoeg.”

Ik wil dat de wanhopige voicemails van mijn moeder vanuit het verpleeghuis een politiek verhaal worden

U heeft zich verdiept in iets dat kennelijk het ‘slipsyndroom’ heet.

„Als je op je bed ligt, opgesloten in je kamer, en je weet dat de situatie niet meer gaat verbeteren, als je nooit meer uit die kamer weg komt, als je geen plannen meer kunt maken, dan krijgt wanhoop de overhand. Mijn moeder heeft zich ‘laten sterven’. Dat is wat artsen het slipsyndroom noemen.”

Of ‘onbewuste zelfmoord’, zeggen psychiaters.

„Ik denk dat mijn moeder de strijd tegen haar achteruitgang heeft opgegeven. Ze wilde niet meer eten, ze wilde niet meer drinken, ze wilde niet meer praten. Dat was niet onbewust, het was opzettelijk. En, overigens, ik denk dat daar een enorme moed voor nodig is. Maar dat slipsyndroom hangt voor een groot deel samen met de levensomstandigheden die haar in dat tehuis ten deel vielen. Ze voelde zich daar een gevangene, ze was radeloos.”

Is er in Frankrijk discussie over de toestand in verpleeghuizen?

„De nationale ombudsman heeft een paar jaar geleden een zeer kritisch rapport gemaakt over de situatie in reguliere verpleeghuizen. Hij heeft aanbevelingen gedaan, maar twee jaar later bleek dat daar weinig mee gedaan is. Ik weet niet hoe het er in Nederland aan toegaat, maar onderfinanciering is denk ik niet alleen een Frans fenomeen. Uiteindelijk zijn oudere mensen geen prioriteit.”

Hoe kan dat?

„Mensen die in een verpleeghuis zitten gaan niet de straat op om te demonstreren. Ze ondertekenen geen petities en organiseren geen symposia. Het zijn tienduizenden, honderdduizenden mensen, maar ze kunnen zich niet politiek organiseren. Ze hebben dus niet de mogelijkheid om in de politieke ruimte hun stem te laten horen. Mijn moeder protesteerde door boodschappen op mijn antwoordapparaat achter te laten. Dat interpreteer ik nu als politiek protest, omdat ze zich verzette tegen haar levensomstandigheden. Maar ik was de enige die ze aansprak. Als politiek protest niet in de publieke sfeer komt en alleen in een familiekader blijft, dan krijgt het geen weerklank.”

U brengt haar revolte daar nu wel.

„Ik geef mijn moeder een stem, niet als individu, maar om al die mensen in deze situatie een stem te geven. Ik stel me voor dat duizenden ouderen zoals zij wanhopige boodschappen op voicemails van hun kinderen achterlaten om zich te beklagen over de situatie. Ik wil dat die voicemailberichten van mijn moeder een politiek verhaal worden. Bijna iedereen krijgt hiermee te maken.”

U schrijft: mensen zijn domweg niet in ouderdom geïnteresseerd.

„Het interesseert alleen de mensen om wie het gaat, en hun kinderen. De echt oude mensen vormen een politieke categorie die niet als categorie gezien wordt. Dit is een economisch, sociaal, politiek en moreel probleem.” Ook de filosofie is in gebreke gebleven, vindt Eribon. Over ouderdom is te weinig nagedacht. „Simone de Beauvoir heeft dat gedaan, maar Jean-Paul Sartre niet en Foucault ook niet. Om mijn boek te schrijven, heb ik daarom vooral moeten putten uit romans en andere kunstvormen”, zegt hij.

„In De tweede sekse [1949] stelt De Beauvoir de vraag waarom vrouwen niet ‘wij’ zeggen, terwijl arbeiders dat wel doen, en zwarte Amerikanen ook. Anders gezegd: waarom vrouwen geen politieke categorie zijn en dus afhankelijk zijn van het discours van mannen. Dat is nu niet meer het geval, maar je kunt dit doortrekken naar andere groepen met gedeelde eigenschappen die pas later als groep gezien werden, zoals de gay-beweging, de transgenders. Die zeggen allemaal ‘wij’. De ouderen niet.”

Als je twintig bent, is ouderdom nog ver weg. En later is het deprimerend om erover te lezen

Juist De Beauvoir heeft wél een boek over ouderdom geschreven.

De tweede sekse is wereldwijd bekend en staat nog steeds op leeslijsten. Maar haar boek De ouderdom [La vieillesse], uit 1970, is totaal onbekend. Als ik mijn vrienden in Parijs, zelfs mijn feministische, vertelde dat ik De ouderdom aan het herlezen was, dan bleek niemand het te kennen. Dat is tekenend. Terwijl De Beauvoir in haar memoires schrijft dat De ouderdom voor haar een eenzelfde soort emanciperend project is als haar beroemdste boek. Maar De tweede sekse werd een succes omdat het generatie na generatie door een politieke, culturele en intellectuele beweging is gedragen: het feminisme. Op bijna iedere universiteit heb je tegenwoordig een vakgroep gender studies. Maar elderly studies? Dat zie je haast nergens.

„Ik ben natuurlijk de laatste die dat moet zeggen, maar uiteindelijk heeft niemand zin om een boek te lezen over ouderdom. Als je twintig bent, dan heb je geen zin omdat de problemen ver weg zijn, als je ouder bent dan heb je geen zin omdat het deprimerend is. Als je negentig bent, dan is het te laat.”

Wat heeft u opgestoken van De Beauvoirs boek over ouderdom?

„Ik zie het boek als een kritiek op de filosofie van Sartre. Als je, zoals hij, het menselijk bestaan uitlegt als het projecteren van jezelf in de ruimte en in de tijd, dan betekent dat in wezen dat je mensen als mijn moeder uitsluit. Alle concepten van de hedendaagse politieke filosofie – het sociale contract, het verzet, de consensus, de opstandigheid – gaan ervan uit dat je ergens naartoe kunt om je stem te laten horen. Al die concepten zijn constructies waarin ouderdom is uitgesloten, waaraan mensen die hun fysieke autonomie kwijt zijn democratisch gezien niet kunnen deelnemen.”

En concreet? Wat moet er gebeuren?

„Uiteindelijk is het een kwestie van geld, natuurlijk. Verpleeghuizen, ziekenhuizen, de hele publieke dienst moet beter gefinancierd worden. Dat is het tegenovergestelde van wat president Emmanuel Macron de laatste jaren gedaan heeft. Veel studies laten zien dat het verdwijnen van overheidsdiensten een van de factoren is voor de groei van radicaal-rechts. Presidenten voor hem deden hetzelfde, maar Macron heeft het proces zodanig versneld dat het bijna vanzelf spreekt dat Marine Le Pen in 2027 president wordt. Het is treurig om dat te zeggen, maar zo is het.”

Ook met meer geld vereenzamen ouderen nog steeds in een tehuis.

„Je kunt ook aan alternatieve oplossingen denken. Er zijn stedebouwkundigen die hebben voorgesteld om studentenhuisvesting te koppelen aan woningen voor ouderen. Dat ze bij elkaar op bezoek kunnen, en voor elkaar kunnen zorgen bijvoorbeeld.”

U stelt zichzelf in het boek de vraag: wat zou mijn moeder hebben gedacht van de afstand die u, als klassenmigrant, nam van haar milieu. Wat denkt u?

„Toen ik mijn moeder terugzag na het verschijnen van Terug naar Reims, zag ik het boek gelezen in haar boekenkast, met uitgeknipte artikelen ertussen. Toen dacht ik: wat moet ze geleden hebben toen ze dat las. Ik heb haar verteld dat het een sociologisch boek was, dat het niet persoonlijk was. Maar het is waar dat ik haar volkse milieu, waar niet gelezen werd, achter me heb gelaten omdat ik bij een intellectuele wereld wilde horen. Ik schreef dat ik me schaamde voor het milieu dat ik verlaten had. Maar dat milieu, dat was zij.”

En u kaartte in ‘Terug naar Reims’ haar racisme aan.

„Dat heb ik nooit begrepen: ze was nota bene dochter van een Spaanse migrant. Maar de verklaring die ik vond is dat ze zich altijd minder heeft gevoeld, vernederd, als huisvrouw en later fabrieksarbeider. Haar racisme was een manier om zichzelf superieur te voelen over de mensen die ze kon minachten.”

U bekommerde zich toch weer om haar, in die laatste maanden van haar leven.

„Een deel was compassie voor een oude, zieke vrouw. Maar er was ook dankbaarheid. Ik ben geworden wie ik ben dankzij haar. Omdat ik me voor haar schaamde ging ik uit dat milieu weg. Maar uiteindelijk heeft zij in die fabriek gewerkt om ervoor te zorgen dat ik een ander mens kon worden en afstand kon nemen van haar. Dit boek, met gevoelens van schaamte en van dankbaarheid, is daarom een hommage – aan haar.”