André Cats: ‘Van een medaille moeten sporters hun leven lang kunnen nagenieten’

André Cats is sinds april vorig jaar directeur topsport bij sportkoepel NOC-NSF.


Foto Dieuwertje Bravenboer

Interview

Topsportcultuur In zijn eerste jaar als sportief directeur bij NOC-NSF kreeg André Cats te maken met grensoverschrijdend gedrag, of de naweeën ervan, in verschillende sporten. Het is hét onderwerp in de topsport. „Hoe kunnen we het beter doen?”

In de tien maanden dat André Cats (54) nu directeur topsport is van sportkoepel NOC-NSF, liepen er nog steeds tuchtrechtelijke zaken tegen turncoaches, verscheen een rapport over misstanden in de triatlon en schreven NRC en Trouw over onder meer verbale agressie en pestgedrag van voormalig atletiek-hoofdcoach Charles van Commenée. Drie maanden voor Cats’ aanstelling was ‘gouden’ hockeybondscoach Alyson Annan ontslagen, vanwege een angstcultuur.

Grensoverschrijdend gedrag is, kortom, hét onderwerp in de sport op dit moment. Toen Cats eind januari voor een zaal met vijftig sportbestuurders stond om hierover te praten, merkte hij ook dat bonden snakken naar handvatten: wanneer ís iets eigenlijk grensoverschrijdend? En ook: wanneer niet?

Die vraag beantwoorden is niet eenvoudig, zegt Cats. „Waar de grens ligt, is iedere keer, voor elke persoon anders.” En toch wil NOC-NSF in mei komen met een ‘normenkader’, een document dat coaches en spelers meer duidelijkheid moet geven over grensoverschrijdend gedrag in de sport, in samenspraak met de bonden. Dat is waar Cats, zelf voormalig zwemcoach, in januari met de bonden over sprak. „Een richtlijn van hoe we met elkaar omgaan”, omschrijft hij het. En dus ook: hoe niet.

Het is onderdeel van een hele rits aan maatregelen die NOC-NSF neemt om grensoverschrijdend gedrag aan te pakken. Andere plannen zijn onder meer goed integriteitsbeleid als voorwaarde stellen voor financiering van topsportprogramma’s, een verplichte Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor topsportbegeleiders en meer evaluatie- en overlegmomenten voor coaches.

Over dat normenkader zegt Cats dat het geen document zal zijn waarin álles tot achter de komma wordt dichtgetimmerd. „Er komt geen bijlage met verboden woorden, met een maximale hoeveelheid decibellen en of een coach een pupil wel of niet fysiek mag aanraken tijdens trainingen. Die gedetailleerde invulling gaan wij niet vastleggen.”

Veel bonden vinden dat jammer, zegt hij, zij zien het liefst een zo duidelijk mogelijk raamwerk. „Maar juist dat is moeilijk en daarom biedt het tuchtrecht in veel gevallen ook geen uitkomst. Dat moet kunnen teruggrijpen op juridische, feitelijk geformuleerde grenzen.”

Maar hoe moet het dan wel? Veel kan Cats er nog niet over zeggen, maar het normenkader zal volgens hem in ieder geval „een beroep doen op dialoog, op gezond verstand en op je eigen moreel ethisch kompas.” Het belangrijkste uitgangspunt is, wat hem betreft: „Dat je met elkaar het gesprek aangaat. De mindset moet zijn dat je dingen bespreekbaar durft te maken, in eerste instantie met degene die het betreft.”

Gebeurde dat tot nu toe onvoldoende?

„Ik denk dat het enorm van coach tot coach verschilt. Maar wat je ziet is dat deze generatie sporters verlangt naar wat meer eigen inbreng. Ik denk ook dat het plan dat je samen maakt sterker wordt als de coach die eigen inbreng toelaat. De tijd van een eenzijdig dictaat is voorbij. Het samenspel tussen coach en sporter is belangrijker dan vroeger.”

U had het in een interview met het AD over ‘een gevoel van onbehagen’ onder veel sporters. Wat is dat precies?

„Dat ontstaat als het soms op hele simpele en fundamentele onderdelen eraan schort in de communicatie. Dat sporters bijvoorbeeld niet allemaal op hetzelfde moment de nieuwsbrief met belangrijke selectiecriteria ontvangen. Of dat de keuze van een coach onvoldoende onderbouwd is, of dat de sporter die onderbouwing niet kent. Dan krijg je als sporter het gevoel dat je niet serieus genomen wordt. Dan denk je: ‘Tel ik wel mee?’ Dat kan leiden tot dat gevoel.”

Een uitwas daarvan is negeren, iets waar verschillende sporters zich over hebben uitgesproken. Is dat nog wel op te lossen met een gesprek?

„Hoe anders? Ik denk dat heel veel met een gesprek op te lossen is.”

Is dat echt zo?

„Stel: ik zie dat een collega in de turnhal of het zwembad iedereen een handje geeft maar één sporter niet, dan moet je dat melden. En de simpelste, en in mijn ogen heel effectieve manier om dat te doen is diegene te vragen: ‘Waarom doe je dat?’

„Tegenwoordig is er veel meer openheid rond trainingen dan er vroeger was. Toen zaten bij wijze van spreken de gordijnen dicht. Nu komt er een lifestylecoach meekijken, de psycholoog komt langs. Ik denk dat iedere bondscoach hier op Papendal ondersteund wordt door minstens acht professionals, je kunt elkaar veel beter in de gaten houden. Of misschien is dat niet het goede woord …”

Cats laat een stilte vallen terwijl hij een andere formulering zoekt.

„Nou ja, misschien ook wel. En dan daar wat mee doen.”

U rekent erop dat coaches en begeleiders elkaar aanspreken op elkaars gedrag.

„Ik eis dat. Het is een beroepscompetentie. Je bent het verplicht. Als je iets ziet gebeuren en je draait je om en doet er niks mee, dan ben je in overtreding.”

En dan?

„In het uiterste geval denk ik dat je dan voor de tuchtcommissie van je sportbond moet verschijnen.”

Moet een sporter die zich slachtoffer voelt van gedrag van de coach dat ook bespreekbaar maken?

„Dat is een grote stap, maar dat moet wel ja. Het is onderdeel van je opleiding als topsporter dat je leert voor jezelf op te komen. Wat niet wil zeggen dat de volledige verantwoordelijkheid bij de sporter ligt, maar daar word je wel in getraind.”

Verwacht u dat ook van een sporter die zich stelselmatig genegeerd of gekleineerd voelt?

„Stel dat je steeds wordt overgeslagen met dat handje, dan gaat dat een brug te ver. Maar dat zou binnen een week helder moeten zijn, dan is het bij de fysio ter sprake gekomen, of de aanvoerder weet ervan. We hebben hier op Papendal en in de andere TeamNL-centra zo’n systeem opgetuigd dat ik me niet kan voorstellen dat zulk gedrag kan voortwoekeren. Dat wordt direct opgepikt en opgelost. Maar ik denk niet dat dit regelmatig gebeurt.”

Toch is de situatie met de hockeyvrouwen nog niet zo lang geleden: tijdens de Spelen van Tokio, in 2021.

„Het is lastig om er iets van te zeggen, want ik was er niet bij. Maar ik denk dat de hockeybond heel voortvarende stappen heeft gezet om ervoor te zorgen dat het team beter gemonitord en begeleid wordt dan onder Annan. Waarmee ik niet wil zeggen dat het allemaal aan haar te wijten is.”

Een ander onderwerp dat veel terugkwam in klachten van sporters is ‘fatshaming’. Komt daar ook een richtlijn voor?

„We hebben nu protocollen over wegen: onder welke omstandigheden doe je het? Wat doe je als je een ongewenste afwijking ziet? Ik zette vroeger ook twintig kinderen op een rij voor de weegschaal, maar dat kan echt niet meer. Bij tieners is dit een gevoelig onderwerp, tegelijkertijd kun je het niet altijd uit de weg gaan. Maar het is een vak hoe je het goed brengt, en dat ligt nu bij de voedingsdeskundige.”

Dat is bewust losgeweekt van de coach?

„Ja, omdat duiding heel belangrijk is. Gewicht zegt ook niet alles.”

Met alle maatregelen die u heeft aangekondigd komt er veel op de sportbonden af. Kunnen ze dat aan?

„Ja, dat kunnen ze. We hebben het over 180 coaches. Een jaar of tien geleden hadden coaches vaak nog een andere baan, dan kwamen ze om kwart over drie ’s middags de gymles uitrennen. Nu zijn het bijna allemaal professionele coaches. Die hebben het ook druk hoor, maar voor hen hoort bijscholing, intervisie, verdieping er gewoon bij. Daar hebben ze tijd voor.”

André Cats: „De beste willen zijn, dat willen sporters zelf ook.”

Foto Dieuwertje Bravenboer


Hebben bonden genoeg geld om te investeren in integriteitsbeleid? Op financieel vlak wringt het vaak.

„Ja, dan kom ik weer op dat gesprek uit. Dat kost twee koppen koffie, bijna niets.”

Het kost wel tijd, en er is professionaliteit voor nodig.

„Ja, je hebt budget nodig voor fulltime, professionele coaches.”

Geld is bij veel bonden in zijn algemeen inderdaad een probleem, erkent Cats. ze generatie sporters verlangt naar wat meer eigen inbrengToch vindt hij de ambitie om tijdens de Olympische Spelen van Parijs in 2024 opnieuw minimaal de top-10 van het medailleklassement te bemachtigen – zoals begin deze eeuw ingezet onder Joop Alberda – „absoluut” realistisch. „Dat is mijn overtuiging. De beste willen zijn, dat willen sporters zelf ook. En dat kan op een mooie, respectvolle, integere manier.”

U maakte eerder het onderscheid tussen glanzende en doffe medailles. Wat is een doffe medaille?

„Eentje waar je niet met plezier op terugkijkt. Je moet kunnen nagenieten, je leven lang.”

Het goud van de hockeyvrouwen noemt u een doffe medaille. Maar voor een aantal speelsters zal die glanzend zijn. Waar ligt de grens?

„Ik denk dat er zelfs bij Argentinië, de wereldkampioen voetbal, een reservespeler rondloopt die niet tevreden is. Dat is teamsport. Ik kan je geen percentage geven waarbij glanzend in dof verandert, maar bij het hockey was de balans niet in orde.”

Over de positie van de coach is ook veel discussie. Toon Gerbrands en Joop Alberda hadden het in het AD over vogelvrije coaches en wildwesttaferelen. Wat vindt u van die uitspraak?

„Ehm, nou, ik ben zelf coach geweest, ik heb veel gevoel bij de kwetsbaarheid die veel coaches voelen. Want als je in de krant genoemd wordt met naam, dan bén je kwetsbaar. Maar wildwest is het niet. We hebben geleerd dat onderzoek een waardevol middel is, maar de bonden moeten daar wel heel zorgvuldig mee omgaan. Als je direct naar het middel van extern onderzoek grijpt, met alle daaruit voortvloeiende publieke aandacht, kan dat onnodig veel extra schade aanrichten.”

U voert dit soort gesprekken vast ook met coaches.

„Ja. En dan bespreken we ook: hoe kun je voorkomen dat je in zo’n situatie komt? Ik denk dat we al veel dingen gedaan hebben. Een voorbeeld: gesprekken met een sporter doe je met twee begeleiders, altijd. Naar alle jeugdtoernooien gaat er altijd een vrouw mee. Tuurlijk heb je het over kwetsbaarheid, maar we zijn ook pragmatisch. Hoe kunnen we het beter doen?”

Maar het gaat soms natuurlijk ook over het verleden. Dingen waarvan coaches zeggen: dat was toen de tijdgeest.

„Klopt, elke coach zal zich dit soort dingen afvragen, zeker als je langer meeloopt. Ik denk dat ik zelf nooit de hoekigste coach ben geweest, maar ik de afgelopen maanden geleerd dit thema van alle kanten – sporters, bestuurders, coaches, ouders – te bekijken. Ik ben minder coach geworden.

„Dit is typisch een onderwerp dat zich leent voor een veenbrandje, je mag het niet laten doorsudderen. Dus maak het bespreekbaar en pak het aan. Heel veel dingen zijn oplosbaar als je er snel bij bent.”

Wat je ook hoort, is dat sommige coaches het gevoel hebben dat de topsportmentaliteit onder druk staat. Topsport is hard, selectie hoort erbij, zeggen zij.

„Ja, selecteren hoort bij topsport. Op een goede manier begeleiden is belangrijk. Dat begint al bij de instroom: je kunt hard lopen of zwemmen, maar wíl je het echt? Daar moeten we meer tijd voor uittrekken aan de voorkant. Plezier gaat ook hand in hand met resultaten.”

En die topsportmentaliteit?

„Ik denk niet dat die onder druk staat. Je moet oog hebben voor maatschappelijke ontwikkelingen. Maar ik zie nog steeds zo veel ambitie bij sporters, bij jeugd. Dat topsport ook onderhevig is aan maatschappelijke ontwikkelingen is superlogisch. Ik ben ook anders opgevoed dan mijn kinderen zijn opgevoed.”

Hoe moet de sportwereld omgaan met coaches zoals turncoach Frank Louter, die veroordeeld is maar geen straf heeft gekregen?

„Een algemeen antwoord is dat we met bonden en experts in gesprek moeten gaan hoe we omgaan met mensen die met een label uit zo’n proces komen. Want dat is een dilemma. Mensen kunnen veranderen, maar het is ook een stukje karakter. Het moet wel passen. Op basis daarvan zal blijken dat sommige coaches een tweede kans verdienen. En sommige niet.”