Werken tijdens een rit in een zelfrijdende auto lijkt futuristisch, maar in San Francisco kan het al. Sinds deze zomer zijn taxi’s zonder bestuurders daar voor iedereen beschikbaar. Verslaggever Stijn Bronzwaer stapte in een van deze voertuigen en vraagt zich af: Is dit echt de toekomst?
De propvolle trein komt tot stilstand in een weiland, ik heb geen zitplaats en kijk neer op een zee van schermpjes. Een vrouw is aan het videobellen met familie in Nieuw-Zeeland; een jongen leert Arabisch; iemand lacht om een serie, een ander leest de krant, weer iemand zoekt de liefde van zijn leven – werkelijk niemand staart zoals vroeger wezenloos uit het raam.
Zelf veeg ik ook mijn ontsnappingsluikje open. In de notitie-app begin ik dit essay te schetsen: een onbeschaamde ode aan mijn smartphone, mijn kraakheldere venster op de wereld, mijn gedroomde, alwetende reisgenoot, mijn alles.
Want er is al genoeg kwaad op dit apparaat geprojecteerd. De smartphone is vergif, de smartphone is een sigaret, de smartphone maakt de jeugd doodongelukkig – dit alles stond recent in de krant. In de Netflix-serie Adolescence pleegt een kind van twaalf jaar een moord onder invloed van social media. Fictie, maar de schrijver van de serie stelde in The Guardianonomwonden: smartphones moeten voor kinderen verboden worden.
Lees ik zulke dingen, dan denk ik aan Joost Klein, de autonome kleinkunstenaar en Songfestivalheld. Hij groeide op in een rotdorp waar hij als artistiek buitenbeentje gepest werd. Zijn vader en moeder overleden toen hij piepjong was (vader kanker, moeder hartaanval), hij werd opgevoed door YouTube. Daar maakt hij filmpjes en verwerkte er zijn ellende met muziek (‘Op de basisschool sloegen ze mij soms in elkaar/Toen ging ik maar huilend op de fiets naar ’t middelbaar’). Hij vond er digitale, echte vrienden, soulmates met wie hij nu op het podium staat. Alwaar hij vertelt over zijn zieleroerselen met een jaloersmakende openheid, ook dat leer je op YouTube.
Wat zou er van Klein geworden zijn als men zijn smartphone had afgepakt?
Telefoons verbieden is boeken verbranden: je vernietigt geen voorwerp, maar vermoordt een universum.
Van excessief boeken lezen als kind krijg je later een bril. De uitvinding van elektrisch licht zorgde ervoor dat we een uur korter zijn gaan slapen. Gingen we die vermaledijde gloeilampen dan verbieden? Deden we boeken in de ban? Waarom dan wel schermpjes verbieden? Al het goede komt met iets kwaads.
Illustratie Kazuma Eekman
Natuurlijk kan je kind via zijn telefoon terechtkomen bij extremisten. Laatst was de baas van de AIVD, Erik Akerboom, op televisie. De spion des vaderlands zei dat ouders hun kinderen ook moeten bespioneren, kijken of ze online niet aan het radicaliseren zijn. Mijn kinderen gaan nog naar de basisschool, maar je kunt er niet vroeg genoeg bij zijn. Dus ik stuurde ze weg van hun schermpjes (Hup naar buiten! In bomen klimmen en er heel hard uitvallen zoals vroeger!) en nam een kijkje.
Al een poosje maakte ik me zorgen dat ze zelden met Lego speelden. Kinderen horen toch twee blokjes op elkaar te stapelen en dan te zeggen: kijk papa, een hondje? Maar nee, gekluisterd aan schermpjes waren ze Engels gaan brabbelen. Ender Pearl, villagers, pickaxe. Hun breintjes moesten haast wel stukgemalen zijn door al die shorts en reels.
Wat bleek, ze waren inderdaad een konijnenhol in gekukeld, een parallelle, feitenvrije fantasiewereld genaamd Minecraft. Daar bouwden ze met digitale blokjes de meest fantastische wonderen. Ik vergaapte me aan hun digitale Sagrada Família en schaamde me. Zelf speelde ik op de pc een ander blokkenspel: Tetris. Daar krijg je pas breinrot van.
En nee ik heb geen wonderkinderen; honderden miljoenen kinderen spelen Minecraft. Niet Snake of Candy Crush maar Minecraft is het meestverkochte spel wereldwijd ooit: een uiterst complexe wereld die draait om fantasie, logica en samenwerken. Geweldig nieuws! Maar toen laatst de Minecraft-film in de bioscoop draaide – een aanstekelijke ode aan fantasie – ging het nieuws vooral over een stomme rage om tijdens de film met popcorn te gooien. Dat paste kennelijk beter bij het beeld van de verdorven jeugd, wier aandachtsspanne zo vertiktokt is dat ze zelfs een speelfilm onderbreken voor een foodfight.
Smartphonefobie
Wat hier speelt is breder dan smartphonefobie: we beleven een nieuwe cultuurpessimistische golf. Zie bijvoorbeeld de voortdurende obsessie met fatbikes. Ooit bewoog de jeugd zich voort op stinkende Puchs en knetterende Zundapps, nu zoeven pubers milieuvriendelijk en fluisterstil voorbij – vaak met zo’n oranje kubus achterop, omdat ze liever werken dan comazuipen – maar voor de goegemeente is het kennelijk nog niet goed. Wanneer dan wel, als ze met houten speelgoed spelen?
Na de Eerste Wereldoorlog zaten we ook in zo’n dipje, toen publiceerde de Duitse filosoof Oswald Spengler de culthit De Ondergang van het Avondland. Zijn somberte snap ik, er waren destijds miljoenen tieners en twintigers gedood met hypermoderne machinegeweren; maar tegenwoordig is één fatbike in het straatbeeld al voldoende om en masse ‘sic transit’ te jeremiëren.
Ik vrees dat we collectief conservatiever zijn geworden. We zijn in elk geval ouder geworden: de bevolkingspiramide van Nederland en andere westerse landen is topzwaar, veel ouderen, weinig jongeren. Er is zelfs zo’n tekort aan jeugd, dat universiteiten tegenwoordig buitenlandse jongeren moeten importeren (een verdubbeling in tien jaar!), anders krijgen ze hun collegezalen niet vol.
Illustratie Kazuma Eekman
Zo’n seniore bevolking kan leiden tot culturele aderverkalking. Het overgrote deel van de Nederlanders is nog opgegroeid in een wereld waarin antieke vaardigheden essentieel waren, zoals zakelijke brieven schrijven in het Frans; urenlang stilzitten achter een tafel. Langs die antieke meetlat lijkt de jeugd al gauw stuk.
Tuurlijk, technopaniek is iets van alle tijden. Vorige eeuw was de radio de duivel: de hele dag naar jazz luisteren zou het hartritme opjagen. In de jaren negentig zagen conservatieve Amerikanen in rapmuziek en videogames de bron van alle kwaad. Thierry Baudet ageerde tegen moderne seksspeeltjes, technologie die échte liefde zou ondermijnen. Nieuw is dat nu ook hippe progressieven zijn gaan somberen over moderne wonderen.
„Ik realiseer me dat ik behoorde tot de laatste generatie tieners die altijd buiten waren, ik was laatst terug op de speelplaats waar ik altijd rondhing en er was daar niemand”, aldus de Amerikaans-Vietnamese dichter en schrijver Ocean Vuong (1988), onlangs in NRC. „De jongeren zitten binnen op hun iPhones. Dan kan er geen correctie meer plaatsvinden, doordat je echte mensen ontmoet die anders zijn dan jij, die je verrassen, die je kunnen tegenspreken. Dat is hoe ideologieën vrij spel krijgen.”
Al het hedendaags cultuurpessimisme zit in Vuongs woorden vervat: het dédain voor schermpjes, de vermeende superioriteit van het echte leven buiten, de dreiging van radicalisering, het anekdotisch bewijs (ik was laatst bij de speelplaats); de apocalyptische gevolgtrekkingen (‘laatste generatie’), de nostalgie. Je zou zijn woorden prima kunnen zingen op de wijze van ‘Het Dorp’ van Wim Sonneveld, over dat tuinpad van zijn vaad’ren: („Ze speelden buiten, nooit online; niet vatbaar voor ideologieën”).
Doemprediker
Ik ken zijn pleintje niet, in Rotterdam spelen de kinderen gewoon nog buiten. Mochten ze toch op een iPhone zitten, maken ze daar heus echte vrienden. En ideologieën? Daar hadden we vooral last van in de vreselijke 20ste eeuw, die geheel smartphonevrij was.
Soms denk ik dat we zelf lijden aan de breinrot die we aan schermpjesverslaafden toeschrijven: het oppervlakkige denken, het angstige wereldbeeld, het zwichten voor de eerste de beste influencer.
Neem een beïnvloeder als Jonathan Haidt, de Amerikaanse bestsellerauteur die wereldwijd miljoenen mensen vertelt dat de jeugd stuk en depressief is vanwege smartphones. Zijn boek The Anxious Generation kwam op nummer 1 van de bestsellerlijst van The New York Times. Laatst luisterde ik naar een interview met deze Haidt en schrok me een hoedje. Niet vanwege zijn onheilspellende uitspraken – dat we mogelijk nog maar een paar jaar hebben om de wereld te redden, dat de jeugd op hun telefoon alleen maar bezig is met „troep, oppervlakkigheden en onzin” – maar vanwege het gebrek aan bewijs.
Illustratie Kazuma Eekman
Terwijl ik luisterde naar de doemprediker, leidde mijn smartphone me naar diepgravende replieken (zoals in The New Republic ‘Are Cell Phones Really Destroying Kids’ Mental Health?’ van Siva Vaidhyanathan; of ‘Are Smartphones Driving Our Teens to Depression?’ van David Wallace-Wells in de The New York Times; ook het Trimbos-instituut schreef dat Haidts beweringen ‘ongefundeerd en problematisch’ zijn.) Samengevat: er is geen hard bewijs voor een verband tussen smartphonegebruik en depri jeugd. Misschien is de jeugd zelfs wel helemaal niet depressiever. Zie de landen met hoge smartphonedichtheid en juist een blijere jeugd.
Hoe kan het dan dat zo’n prediker zo serieus genomen wordt? En sinds wanneer zijn we over die moderne techniek gaan denken zoals de Amish over elektronica?
Los van die demografie, is er natuurlijk ook nog Trump. Nog maar kort geleden associeerden ‘we’ smartphones en social media nog met hip, links, progressief, Steve Jobs, Alexander Klöpping, Obama. Tegenwoordig denken we aan Elon Musk, Trump en de rest van de broligarchy. De smartphone is nu de ideale zondebok voor alles wat er mis is: nepnieuws, polarisatie, populisme, depressieve pubers.
Zonder bewijs één boosdoener aanwijzen is meer dan slordig, het is gevaarlijk. Dan laat je andere oorzaken van depressie of populisme ongemoeid. En andersom: je ziet de heilzame werking van techniek over het hoofd.
Wat als de jeugd bijvoorbeeld beter is geworden in het uiten van gevoelens dan hun ouders, dat ze makkelijker zeggen wanneer het niet goed met ze gaat? Voor depressie bestaat geen thermometer, alleen vragenlijsten. Het lijkt me logisch dat de jongste generaties op vraag ‘ben je depri’; tegenwoordig veel eerder ‘ja’ antwoorden, niet per se omdat ze zich zoveel slechter voelen, maar omdat het taboe weg is. Superpositief, de kinderen kroppen de dingen niet meer op! Het Joost Klein-effect, zeg maar.
De telefoon activeert
Of misschien zijn ze wel écht depri, bijvoorbeeld omdat ze vanwege die smartphones beter zicht hebben op ellende. De misstanden knallen nu rechtstreeks in je gezicht. Behalve tot neerslachtigheid leidt dat ook tot actie. Het Greta Thunberg-effect. Of denk aan Gaza: de genocide live zien gebeuren is gruwelijk genoeg, maar goddank duurt het niet decennia, zoals bij de Vietnamoorlog of het apartheidsregime in Zuid-Afrika, voor er massaprotesten tegen ontstaan. (En er zijn geen fotorolletjes kwijt.)
Schermpjes activeren mensen. Daarom zijn jongeren nu minder onverschillig dan twintig jaar terug en zijn er grotere straatdemonstraties. En ja, wat je ziet maakt soms somber. Verbieden, dat ding? Dan straf je de boodschapper, de problemen blijven. Beter is: leren hoe je het beest temt.
Ooit vond ik mijn telefoon ook een duivel, maar ik heb het monster gedresseerd. Zodat ik geniet van de voordelen met zo min mogelijk nadelen. In de slaapkamer moet-ie uit. En er zitten wat slotjes op, zoals de apps Freedom en AppBlock. Notificaties uitgeschakeld. Geen tijd verdoen met X of LinkedIn.
Illustratie Kazuma Eekman
Ik schaar mijn smartphone nu in die zeldzame categorie van zaken die plezierig zijn en niet per se slecht, zoals koffie en seks.
Honderden keren per dag grijp ik naar dat ding, elke keer grijp ik raak. Ik spreek alle talen van de wereld, zie sterrenstelsels, ken de namen der dieren en planten, lees als een malle, fotografeer als een pro en lach me kapot.
Ik merk absoluut hoe dat toverdoosje mijn brein heeft veranderd: ik heb geen geduld meer met de werkelijkheid die ik krijg voorgeschoteld. Ik zie ertegen op in de bioscoop twee uur naar zo’n scherm te turen. Of om andermans magnum opus van duizend pagina’s te lezen. Mijn aandachtsspanne kapot? Welnee, mijn brein wil niet passief zijn, maar zelf dingen maken, zelf de regie, weg uit de tirannie van het hier en nu, uit deze ene trein met uitzicht op dat ene weiland.
Heel af en toe heb ik nog de aanvechting om dat ding woest weg te smijten. Dan dwing ik mijzelf om een paar pagina’s te lezen uit De Avonden, de klassieke roman over een jongeman die nog bij zijn ouders woont, maar geen smartphone heeft, en noodgedwongen naar het tikken van de klok luistert, om in de avond te constateren dat weer een dag zinloos voorbij is gegaan.
Het bestuur van de Canadese provincie Manitoba heeft woensdag zo’n 17.000 inwoners van de noordelijke en westelijke delen van de provincie opgeroepen tot evacuatie vanwege hevige bosbranden. Dat melden internationale persbureaus na een persconferentie van Wab Kinew, de premier van Manitoba. Kinew heeft de noodtoestand uitgeroepen in Manitoba, een centraal gelegen provincie in Canada.
Er woeden nu 22 branden in Manitoba, die bijna 200.000 hectaren van de provincie beslaan. Bosbranden komen vaker voor in het gebied. Gemiddeld beslaan die branden zo’n 70.000 hectare per jaar, schrijft de Canadese krant The Globe and Mail. De branden van deze week woeden in een gebied dat al drie keer zo groot is. Kinew spreekt van een van de grootste evacuaties „sinds de mensenheugenis van de inwoners van Manitoba”.
Alle vijfduizend inwoners van het mijnstadje Flin Flon, aan de westelijke grens van Manitoba, moeten hun huizen verlaten, schrijft The Globe and Mail. Ze worden opgevangen op voetbalvelden en in buurtcentra in de nabijgelegen stad Winnipeg en andere steden in de provincie.
Twee doden
De brand die Flin Flon bedreigt, begon afgelopen maandag in een stadje op de grens met de provincie Saskatchewan. In de afgelopen weken moesten inwoners van andere plaatsen in Manitoba ook al evacueren. Zeshonderd inwoners van het noordelijke Lynn Lake verlieten hun huizen.
Twee weken geleden al moesten duizend mensen weg uit de plaats Lac du Bonnet, in de buurt van Winnipeg. Bij die brand kwamen twee mensen om het leven. Het vuur verwoestte daar 28 huizen.
Lees ook
Meer tropisch oerbos verloren gegaan in 2024 dan ooit eerder gemeten, branden grootste oorzaak
De broers Andrew en Tristan Tate zijn nu ook in het Verenigd Koninkrijk aangeklaagd. In totaal liggen er 21 aanklachten tegen de broers van onder meer verkrachting, het toebrengen van lichamelijk letsel en mensenhandel. Dat maakte het Britse OM woensdag bekend.
Tien van de aanklachten, van drie verschillende vrouwen, zijn gericht tegen de 38-jarige influencer en voormalig kickbokser Andrew Tate. Hij wordt beschuldigd van verkrachting, het toebrengen van lichamelijk letsel, mensenhandel en gedwongen prostitutie. Zijn jongere broer Tristan Tate is aangeklaagd door één vrouw. Zij diende elf aanklachten in en beschuldigt hem eveneens van verkrachting, het toebrengen van lichamelijk letsel en mensenhandel.
De beschuldigingen dateren uit de periode tussen 2012 en 2015, toen de broers in het VK woonden. De broers Tate zeggen „alle aanklachten categorisch te verwerpen” en dat ze „zeer onschuldige mannen” zijn.
Lopende strafzaken
In Roemenië loopt al een strafzaak tegen de twee zelfverklaarde „vrouwenhaters”. In december 2022 werd het tweetal gearresteerd in hun huis in Boekarest op verdenking van verkrachting, mensenhandel en witwassen. Naast de zaak in Roemenië lopen er ook strafrechtelijke onderzoeken naar de Brits-Amerikaanse broers in Florida en Los Angeles.
Het Verenigd Koninkrijk heeft een uitleveringsverzoek voor Andrew en Tristan Tate ingediend bij Roemenië. Wel zegt het OM dat eerst de rechtszaak in Roemenië moet worden afgehandeld en dat het Roemeense proces losstaat van de juridische procedure in het VK.