De Internationale Walvisvaart Commissie (IWC), die deze week in de Peruaanse hoofdstad Lima voor de 69ste keer vergadert, is geen natuurbeschermingsorganisatie. Het internationale verdrag dat in 1946 werd gesloten en dat door de IWC wordt uitgevoerd, is bedoeld voor een duurzame ontwikkeling van de walvisvaartindustrie, die intussen al lang niet meer bestaat. De IWC wilde geen einde maken aan de jacht, maar dieren voldoende beschermen om jagers hun gang te laten gaan.
Met dit verdrag – een van de eerste in zijn soort – reageerde de wereldgemeenschap op de schrikbarende teruggang van het aantal walvissen. In de eerste decennia van de vorige eeuw werden jaarlijks duizenden dieren gedood, veel walvissoorten werden met uitsterven bedreigd. De IWC wist het tij met succes te keren.
Maar inmiddels is de walvisvaart nauwelijks nog een thema voor de ongeveer vierhonderd deelnemers aan de conferentie in Lima – delegaties uit de 88 landen die lid zijn van de commissie, waarnemers uit landen die dat niet zijn, milieuorganisaties en journalisten. Walvisolie werd in de 18de en 19de eeuw gebruikt als brandstof (en dus niet als levertraan, zoals vaak wordt gedacht), maar die is niet meer nodig. Het vlees wordt nog wel gegeten, maar de vraag ernaar daalt. De drie landen die nog walvissen vangen, Noorwegen, IJsland en Japan, trekken zich niets aan van de besluiten van de commissie – openlijk of door gebruik te maken van mazen in het verdrag, zoals de mogelijkheid om walvissen te vangen voor wetenschappelijk onderzoek.
De zaak sluiten
Daarom pleitte een groep experts vorige maand in het wetenschappelijk tijdschrift Nature ervoor om een einde te maken aan deze ‘zombie-organisatie’. „Wij stellen voor dat de IWC de resterende kwesties overdraagt aan andere internationale organisaties en dat de lidstaten van het verdrag de zaak sluiten”, schreven de auteurs provocerend.
De IWC heeft volgens het artikel veel bereikt, vooral het moratorium op commerciële walvisvaart uit 1985 is „prijzenswaardig”, maar het zijn verdiensten van veertig jaar geleden. Sindsdien zijn IWC-bijeenkomsten „een bron van bittere en vruchteloze dialogen tussen lidstaten. Door nu met waardigheid te vertrekken, zou de IWC een krachtig voorbeeld stellen voor de internationale milieugemeenschap”.
Want er zijn volgens de wetenschappers veel meer van dit soort „zombie-organisaties”, internationale instanties voor de uitvoering van milieuverdragen die hun beste tijd hebben gehad. Ze noemen bijvoorbeeld de organisatie voor het Montreal Protocol (1987), dat een einde heeft gemaakt aan de aantasting van de ozonlaag – een van de succesvolste internationale milieuverdragen ooit – en voor het Akkoord voor de bescherming van ijsberen (1973).
„We zeggen niet dat bescherming van walvissen, ijsberen of de ozonlaag niet meer nodig zijn”, zegt Rakhyun Kim in een videogesprek. Hij is een van de auteurs van het Nature-artikel en universitair docent aan de Universiteit Utrecht, waar hij onderzoek doet naar verschuivende milieuproblemen. „We wijzen erop dat dit niet alleen organisaties zijn met een uitstekend doel, maar net zo goed politieke instellingen die willen groeien uit een soort zelfbehoud. Ook na het bereiken van hun mandaat of doel.”
Volgens Kim zouden de thema’s van de IWC heel goed bij CITES terecht kunnen, die de handel in bedreigde plant- en diersoorten regelt. Alle walvissoorten die onder de IWC vallen staan in Appendix I van de CITES-lijst, wat betekent dat ze ernstig worden bedreigd en alle internationale handel is verboden.
De wetenschappelijke commissie van de IWC zou volgens Kim kunnen worden ondergebracht bij het CMS, het verdrag voor de bescherming van migrerende soorten (1979), die in sommige regio’s nu al kleine walvisachtigen beschermt, zoals dolfijnen en bruinvissen. De wetenschappelijke commissie blijft belangrijk om inheemse kustvolken, die altijd het recht hebben gehouden om een beperkt aantal walvissen te vangen voor hun levensonderhoud, te informeren over het aantal walvissen dat ze jaarlijks mogen vangen.
Geen vervaldatum
Volgens Kim zijn er zo’n 1.400 internationale milieu-akkoorden, waarvan vele elkaar overlappen. Als je ze zou groeperen, blijven er volgens hem zo’n driehonderd clusters van verdragen over. Maar de meeste hebben een eigen secretariaat, met werkgroepen en commissies die de wereld over vliegen om te vergaderen en besluiten te nemen. „Ze hebben geen vervaldatum”, zegt Kim. „Zolang lidstaten zich niet formeel uit zo’n overeenkomst terugtrekken, zal die voortleven.”
Hoe erg is dat? Het kost misschien geld, maar het kan ook extra aandacht genereren voor bedreigde soorten, voor het gat in de ozonlaag, voor klimaat. Misschien, zegt Kim, maar het kan juist ook de aandacht afleiden. „Walvissen worden al lang niet meer bedreigd door de paar landen die nog op ze jagen. Het gevaar voor walvissen komt van de vervuiling in de oceanen (vooral die door geluid), de opwarming van de aarde, de verzuring van het water. Dat vraagt een hele andere aanpak dan die waarvoor de IWC is opgericht.”
Door het leven van al die organisaties eindeloos te rekken kan er onderhandelingsvermoeidheid ontstaan. Zeker in ontwikkelingslanden, die vaak niet het geld hebben, of de mankracht, voor al die commissies. „Zo kan er een disbalans ontstaan tussen rijke landen die delegaties van vele tientallen mensen naar al die conferenties kunnen sturen, en ontwikkelingslanden die soms alleen met hulp van milieuorganisaties een paar mensen kunnen afvaardigen. Het in stand houden van ineffectieve en soms overbodige instellingen, dreigt uiteindelijk de effectiviteit de internationale samenwerking te ondermijnen.”
Lees ook
Voorarrest milieuactivist Paul Watson verlengd