Donald Trumps campagnebijeenkomst in de omgeving van New York klinkt woensdag zoals gebruikelijk. Op Long Island houdt hij een hak-op-de-tak toespraak over hoe vreselijk zijn tegenkandidaat Kamala Harris, migranten en de media zijn. Hij is vol bravoure, over hoe God „niet een keer maar twee keer” zijn leven heeft gered.
Dan spert Trump zijn ogen open en kijkt schuin achter zich, duidelijk geschrokken. „Ik dacht dat er een rare gast op me afkwam”, zegt hij vervolgens. Na een tweede verijdelde moordpoging op de presidentskandidaat, vorige zondag in Florida, is hij zichtbaar gespannen.
Lees ook
Verijdelde aanslag op Trump maakt politiek geweld weer onderdeel van de campagne
Politici mogen zeggen, zoals ze na massaschietpartijen en agressie tegen politici standaard doen, dat „voor politiek geweld geen plek in de VS” is. Harris herhaalde dat begin deze week in een telefoongesprek met Trump. Maar „moordaanslagen op presidenten zijn al lang endemisch in de Amerikaanse politiek”, zegt Matthew Dallek, historicus aan George Washington University. „Een kwart van de 46 Amerikaanse presidenten is vermoord of heeft een aanslag overleefd. Er is geen gevaarlijker beroep.”
Trump beschuldigt Democraten ervan met hun retoriek te veroorzaken dat hij beschoten wordt
De laatste decennia lijken presidenten minder kwetsbaar, mede door betere beveiliging. Ronald Reagan was de meest recente president die gewond raakte, toen hij in 1981 beschoten werd in Washington. Het laatste dodelijke slachtoffer was John F. Kennedy, in 1963. Vijf jaar later werd echter ook zijn broer Robert vermoord toen die presidentskandidaat wilde worden.
Dallek werkt aan een boek over politiek geweld en aanslagen op presidenten. Hij zegt dat „potentiële aanslagplegers met psychische problemen en toegang tot zware wapens geïnspireerd kunnen raken door eerdere pogingen”. Net als gebleken is dat school shootings ‘besmettelijk’ kunnen zijn, kan één aanslag op een president of presidentskandidaat anderen op ideeën brengen.
Het aandeel van politici
Ook sociale spanningen lijken een belangrijke factor. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, de laatste periode met veelvuldig politiek geweld, „was het vertrouwen in de democratie en de instellingen en de systemen die de VS bij elkaar houden gekelderd”. De huidige omstandigheden zijn anders, zegt Dallek, „maar in het afgelopen decennium zien we dat weer afkalven, versterkt door sociale media”.
Meer dan toen ziet hij politici zelf – en een politicus in het bijzonder – als aanstichters daarvan. „Trump heeft wraakzucht, vitriool, complottheorieën, demonisering en ontmenselijking in de politieke bloedsomloop gepompt en milities aangemoedigd”. De bestorming van het Capitool in 2021 is het belangrijkste voorbeeld van hoe dat tot politiek geweld leidde. Dallek noemt ook de inbraak in het huis van Huisvoorzitter Nancy Pelosi, twee jaar geleden, waarbij haar echtgenoot gemarteld werd.
Trump beschuldigt Democraten ervan dat hun retoriek „veroorzaakt dat ik beschoten wordt”. Hij ontkent dat zijn uitlatingen iets te maken hebben met de bestorming van het Capitool in 2021 of recent de bommeldingen en bedreigingen in Springfield, Ohio, nadat hij Haïtianen er valselijk van beschuldigde huisdieren te eten.
Dallek benadrukt dat we niet alle motieven en inspiratie kennen van de twee aanslagplegers die het op Trump gemunt hadden. De eerste leek vooral uit op faam, en kan het niet navertellen. De tweede, die vastzit, was meer ideologisch gedreven. Maar het motief lag eerder in woede over de Russische invasie in Oekraïne dan in Democraten die Trump als gevaar voor de democratie afschilderen.
De schuldvraag
Sommige Republikeinen leggen de schuld voor de aanslagen op Trump bij de presidentiële beveiligingsdienst. Onderzoek dat vrijdag gepresenteerd werd wijst op communicatieproblemen en een „gebrek aan zorgvuldigheid” bij de dienst tijdens de aanslag in juli waarbij Trump geraakt werd aan zijn oor. Zondag wisten beveiligers de aanslagpleger te verjagen voordat die kon toeslaan en later te arresteren. Het Congres heeft meer geld vrijgemaakt voor de bescherming van presidenten, voormalige presidenten en presidentskandidaten.
Dallek deed ook onderzoek naar de electorale effecten van politiek geweld. Zeker de eerste moordpoging op Trump leek de sympathie en kiezerssteun voor hem te vergroten. Maar de geschiedenis laat zien dat een aanslag overleven niet meer stemmen oplevert. „Theodore Roosevelt, Harry Truman en Gerald Ford waren doelwit kort voor een verkiezing en alle drie verloren ze”, zegt Dallek. De enige die wel politiek profijt trok, was Reagan, op wie een aanslag werd gepleegd toen hij net herkozen was voor zijn tweede termijn. „Reagan wist de bijna-doodervaring in te zetten om het Congres en het land mee te krijgen met zijn beleid. Hij kon toen economische wetgeving verwezenlijken die hij anders misschien niet voor elkaar had gekregen.”
Trump is net als Reagan „een showman” die de aanslagen in beginsel zou kunnen benutten. Meteen nadat hij geraakt werd, had de presidentskandidaat het mediagenieke instinct om op te staan en met gebalde vuist „vecht, vecht, vecht” te roepen. „Maar geweld en schietpartijen zijn zo’n routine geworden, dat iedereen heel even woedend en geschrokken is en daarna weer over gaat tot de orde van de dag”, zegt Dallek. Trump is er de politicus niet naar om, zoals Reagan dat in reactie op de moordaanslag in 1981 wel overtuigend kon, „een verhaal te vertellen dat mensen verbindt rond het idee van een fatsoenlijk Amerika”.