In zijn economisch beleid kijkt het nieuwe kabinet niet verder dan het hier en nu

Minister van Financiën Eelco Heinen toonde zich deze week een onvervalste vrijemarktdenker. Neem deze woorden in de rede waarmee hij de Miljoenennota aanbood in de Tweede Kamer: „We lijken het geloof in de markteconomie soms een beetje te verliezen. Het vertrouwen dat als je iets loslaat, er juist iets moois kan ontstaan. De overheid hoeft niet alles te subsidiëren en te compenseren. Juist in vrijheid floreren mensen en komt innovatie tot stand. En dat is nodig om onze productiviteit te verhogen. Want dàt is waardoor onze economie groeit.”

Voor een VVD-minister zijn dit geen opmerkelijke woorden. Ze zouden in elk van de vier kabinetten-Rutte uitgesproken kunnen zijn. Ze passen bij de voorbije decennia van neoliberalisme, waarin marktwerking, deregulering, vrije handel en het streven naar een kleinere overheid bovenaan de agenda stonden.

Ook de maatregelen die Heinen introduceerde, leken bij een economische visie te horen waarin de overheid klein gehouden wordt en de markt de ruimte krijgt. Een streven naar begrotingsdiscipline, een kleinere overheid door 22 procent van de banen bij de Rijksoverheid te schrappen en een beëindiging van het Groeifonds, dat met overheidsgelden innovatie moest aanjagen, en drastische inkrimping van het Transitiefonds dat de verduurzaming van de landbouw mogelijk moest maken.

Daarbij treft Heinen maatregelen om de lasten van bedrijven te verlichten en ondernemers meer te plezieren: door onder andere de belasting op de inkoop van eigen aandelen te schrappen, de mkb-winstvrijstelling te versoberen, de renteaftrek binnen de vennootschapsbelasting terug te draaien en veel minder te tornen aan de expatregeling. In het gehele regeerprogramma legt het kabinet een duidelijke nadruk op minder regels.

De bewoordingen van Heinen lijken op het eerste gezicht weinig op de terugkeer naar de sociale markteconomie die Pieter Omtzigt een week of drie geleden in zijn HJ Schoo-lezing bepleitte. Hierin zette hij zich af tegen het neoliberalisme en verlangde hij juist dat de overheid meer de regie naar zich toe zou trekken en minder overlaat aan de markt. Hij pleitte voor een belastingstelsel dat niet alleen bedrijven zou bevoordelen, maar ook meer verlichting zou bieden aan huishoudens.

De Miljoenennota bevatte dan ook een reeks voorstellen om de koopkracht van vooral de werkende middenklasse te stutten en de bestaanszekerheid te vergroten. De voorgenomen halvering van het eigen risico in de zorg in 2026 geldt als het paradepaardje van het sociaal-economisch beleid. Op allerlei terreinen zegt het kabinet meer de regie te willen nemen, toppen te organiseren en pacten te sluiten. Waaronder een Pact Ondernemersklimaat.


Lees ook

Belasting, huizen en kinderopvang: wat je gaat merken van de Miljoenennota

Minister van Financiën Eelco Heinen (VVD) bij het ondertekenen van de Miljoenennota op Prinsjesdag.

Brede welvaart en groene groei

In het regeerprogramma dat een week geleden werd gepresenteerd, kiest het kabinet-Schoof dan ook andere bewoordingen dan alleen maar een lofzang op marktwerking. Het streeft naar brede welvaart, schrijft het op verschillende plekken. Daarmee wordt bedoeld dat niet alleen maar wordt gestuurd op groei van de economie, maar dat ook gezondheid, onderwijs, milieu en leefomgeving, sociale cohesie, persoonlijke ontplooiing en de veiligheid in de samenleving verbeteren.

Het kabinet streeft bovendien naar groene groei, stelt het meermaals. Waar verwacht werd dat het klimaatbeleid van het vorige kabinet stevig zou worden teruggeschroefd, viel dat op het eerste gezicht mee.

En het kabinet wil dat Nederland weer tot de top-5 van meest concurrerende landen in de wereld gaat behoren, nadat het is afgezakt naar de negende plaats. Voor het bereiken van die doelen verwacht het kabinet veel van technologische vooruitgang. In het regeerprogramma komt de term innovatie liefst 85 keer voor, telde de redactie van De Avondshow met Arjen Lubach.

De vraag is en blijft alleen: Hoe wil dit kabinet de eigen doelstellingen van ‘groene groei’ en brede welvaart bereiken?

Rutger Claassen, hoogleraar politieke filosofie en economische ethiek aan de Universiteit van Utrecht, schreef eerder in een artikel voor economenvakblad ESB over de plannen voor brede welvaart in verkiezingsprogramma’s. „Aan veel thema’s rond brede welvaart geeft het kabinet geen aandacht, of bewijst het alleen maar lippendienst”, zegt hij nu. „Zoals de planbureaus zeggen, het kabinet legt de prioriteit op de brede welvaart hier en nu ten koste van brede welvaart later en elders. Het richt zich op koopkracht, niet op de bredere oorzaken van structurele ongelijkheid, armoede en gezondheid.”

Die planbureaus (het Sociaal en Cultureel Planbureau, het Centraal Planbureau en het Planbureau voor de Leefomgeving) toonden zich deze week inderdaad uitermate kritisch op de toekomstplannen van het kabinet. Zij stellen dat door de forse bezuinigingen op onderwijs, klimaat en natuurbeleid en innovatie het kabinet weinig aandacht heeft voor ‘toekomstige welvaartcreatie’. Ze stellen dat er door het nieuwe kabinet in de Miljoenennota „vooral is gekeken naar een financieel-economische invulling van het kabinetsbeleid”.

De lezer van alle stukken rond Prinsjesdag raakt zo in een behoorlijke verwarring. „Als je de woorden leest in het regeerprogramma en de Miljoenennota kun je je laten meeslepen door de toon en het voorgestelde beleid. Maar als je naar de cijfers in de budgetten kijkt, dan zijn die moeilijk te rijmen met die mooie woorden”, zegt Sandra Phlippen, hoofdeconoom bij ABN Amro en hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen. „Als je klimaatdoelstellingen wilt halen, zoals het kabinet zegt te doen, dan zul je bedrijven hogere kosten moeten opleggen en dan zul je van huishoudens moeten verlangen dat ze hun spaarpot omkeren. Maar die boodschap brengt het kabinet niet. Ze schrijven alleen dat het ‘haalbaar en betaalbaar’ moet zijn.”

Volgens Barbara Baarsma, hoofdeconoom van accountants- en adviesorganisatie PWC en hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, zijn de plannen van het kabinet „een lappendeken aan maatregelen om zoveel mogelijk mensen compensatie te bieden en de eigen achterban te plezieren. Maar ze maken op de lange termijn de economie niet sterker.”

Ze wijst daarbij op de uitdagingen van een vergrijzende samenleving, productiviteitsgroei en de strijd tussen de grote internationale machtsblokken waartussen Europa zich staande moet houden. „We zullen moeten groeien om weerbaar te zijn om de huidige welvaart te behouden, het goede onderwijssysteem en zorgstelsel dat we nu nog hebben te behouden en politie en defensie te financieren. Als je kijkt naar de voorspellingen op lange termijn, zal dat niet haalbaar zijn zonder de belastingen te verhogen of te bezuinigen op de kwaliteit van publieke diensten.”

Terugkeer in top-5?

Op welke manier schiet het kabinet dan tekort? Op korte termijn lijkt het kabinet de juiste maatregelen te nemen om Nederland weer terug te laten keren in de top-5 van meest concurrerende landen, verwacht Henk Volberda. „De eerste jaren zal het ondernemingsklimaat in ieder geval niet verslechteren”, zegt deze hoogleraar strategie en innovatie aan de Universiteit van Amsterdam. Volberda voert samen met SEO Economisch Onderzoek de Monitor Ondernemingsklimaat en de Innovatie Monitor uit voor het ministerie van Economische Zaken.

Hij wijst op de vermindering van de regeldruk en de regie die het kabinet daarbij wil nemen. Op het terugdraaien van fiscale maatregelen waarover bedrijven ontstemd waren. Op plannen om netcongestie aan te pakken. En op de positieve toon die het kabinet aanslaat over ondernemen, met het voornemen om een Pact Ondernemingsklimaat te sluiten. „Het negatieve sentiment dat bedrijven zeiden te ervaren, lijkt voorbij.”

Maar voor de langere termijn maakt hij zich zorgen. Waar het kabinet de mond vol heeft van innovatie, brengt het de investeringen terug. Volberda wijst erop dat Nederland internationaal nu al bleek afsteekt met uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling die op 2,3 procent van het bbp liggen. In veel andere Europese landen ligt dat boven de 3 procent. „Weliswaar zegt het kabinet dat het ook naar 3 procent wil, maar hoe is niet duidelijk”, stelt Volberda, waarbij hij wijst op het schrappen van het Groeifonds en de bezuinigingen bij universiteiten.

Ook de bezuiniging op onderwijs en wetenschap met ruim 1,8 miljard, kan op veel kritiek van economen rekenen. Ze wijzen op onderzoeken die duidelijk maken dat een investering in onderwijs een van de belangrijkste factoren is voor een hoge productiviteitsgroei na een aantal jaren.

Industriepolitiek

Wereldwijd bekeerden overheden zich de afgelopen jaren tot een industriepolitiek, waarbij vooral innovatieve bedrijven worden gesteund. Dat heeft veel te maken met het streven naar strategische autonomie en met de duurzame transitie die nodig is om internationale klimaatdoelstellingen te halen.

Onder economen is industriepolitiek omstreden. „De overheid is ook niet de goede partij om de sectoren of bedrijven te kiezen waarin geïnvesteerd moet worden”, zegt Baarsma. „Maar met de strijd tussen de machtsblokken en de noodzakelijke transitie zullen economen af moeten van hun afkeer voor subsidies. Maar besteed die dan wel aan vergroenende bedrijvigheid.”

Minister Heinen toont zich in de Miljoenennota sceptisch over de herleving van industriepolitiek. Zeker als deze gericht is op gevestigde spelers kan het volgens de Miljoenennota ‘de economische dynamiek verminderen, innovatie afremmen en ten koste gaan van jonge en groeiende bedrijijven. Als industriële steun toch nodig is om de strategische autonomie te waarborgen, vindt dit kabinet het „verstandig om beleid op het niveau van de EU te organiseren”.

Dit lijkt een voorzichtige steunverklaring aan de voorstellen die Mario Draghi vorige week presenteerde om Europa niet ten onder te laten gaan in de concurrentie met de grote machtsblokken VS en China. Draghi pleit voor een forse investering van 800 miljard per jaar in de innovatie van de Europese economie. Een belangrijk onderdeel van zijn voorstel is het uitgeven van Europese obligaties om dat te bekostigen. In een zinnetje in het vier dagen later verschenen regeerprogramma stelt het kabinet dat het „geen voorstander is van het aangaan van gemeenschappelijke schulden voor nieuwe Europese instrumenten”.

Transitie-angst

Hoe het kabinet-Schoof de groene transitie wil aanpakken, blijft vaag. Het kabinet zegt de komende tijd de maatwerkafspraken te willen voltooien met de meest energie-intensieve en daardoor ook meest CO2-uitstotende industrieën. Waar in het publieke debat de afgelopen jaren nog wel eens de vraag is opgeroepen of Nederland bijvoorbeeld staal- of kunstmestbedrijven binnen de grenzen moet houden, maakt het kabinet daarin geen keuzes.

Bij een beleid dat gericht is op groei, kan Nederland ook niet zonder, stelt Phlippen van ABN. „Die bedrijven horen tot de meest productieve sectoren”, constateert Phlippen. Maar ze stelt wel de vraag waarom de stimulans voor een sneller terugbrengen van de CO2-uitstoot wordt weggehaald door het schrappen van de hogere CO2-heffing in Nederland en die terug te brengen naar Europees niveau. „Als je echt groene groei wilt, dan moet je ook sneller decarboniseren. Op termijn kan dat bedrijven ook een concurrentievoordeel geven.”

Het kabinet vermijdt het woord transitie bewust, denkt Baarsma. „Het maakt mensen onzeker. Nou, dan gebruik je toch andere woorden. Leg de nadruk op behoud van onze huidige welvaart en plaats transities in die context. En wees eerlijk. Er zijn laagproductieve economische activiteiten met een grote ruimtelijke en ecologische voetafdruk die plaats moeten maken.”

Maar in het maken van keuzes onderscheidt dit kabinet zich nog niet. Phlippen: „Dat wordt eigenlijk vooral duidelijk als je niet alleen stilstaat bij wat je wél leest in het regeerprogramma en de Miljoenennota, maar vooral bedenkt wat je niet leest.”