Het verging de successievelijke generaties van de neo-Mini als het lam op weg naar schaap. Het retrowagentje verloor zijn springerige charme en zijn slanke leest. Van opzij leek de voorlaatste Mini nog wel wat, maar zijn te groot gegroeide koplampen hadden iets oenigs. Hij was een kind met een waterhoofd. De futuristische, met led-strepen doorsneden en/of met led-ringen omlijste koplampen van het nieuwe model zijn een hele verbetering. De klassieke rondheid bleef, de valse retronostalgie is weg. Pak van mijn hart. Ik mag de Mini wel. Hij is zo prettig kinderachtig, en hij rijdt zo leuk.
Mini’s bouwen lijkt geen kunst. Je moet duur en knotsgek zijn. De nieuwe stekker-Mini tilt die speerpunten naar een volgend level. De testauto kost 51.087 euro. Zoveel geld voor een tweezitter, achterin zitten gaat niet meer, is een quantum leap naar de ondergang van het avondland. In dat doemscenario is hij het Paard van Troje. Onder de Europese huid zit al Chinese tech verstopt.
Maar bij Mini telt uitsluitend wat je ziet, het label en de show. Niemand anders heeft dat ronde infotainmentdisplay, een digitaal aquarium vol excentriek gearrangeerde touchscreengadgets. En geen concurrent heeft achterin zo weinig ruimte, al is daar volgens Mini niks van waar. Dat adviseert het achterbankje neer te klappen en is bespottelijk verrukt over het resultaat. „Met tot 800 liter kun je bijna alles meenemen.” Niet zeggen, Mini. Bagage is in de ogen van de Minimens voor tokkies. De neo-hipster neemt het vliegtuig naar Ibiza. Adequater is de leus waarmee het merk de auto als symbool munt. ‘Laat jezelf zien’. Exact, daar draait hij om. De Mini is de lijst om jouw portret.
Zoom in voor alle details van de Mini Cooper ElectricKlik op de punten voor uitleg over de details.Foto Merlijn Doomernik
Anderzijds rijd je voorbeeldig volelektrisch. En de SE-versie, 218 pk, brengt je met een netto batterijcapaciteit van 49.2 kWh stukken verder dan de 200 kilometer van de vorige stekker-Mini. Ondanks zijn onthutsende RDW-gewicht van 1.680 kilo komt de actieradius in de testweek regelmatig boven de 400 kilometer uit. Mini doet wat het belooft. Het door de fabrikant opgegeven verbruik van 14,6 kWh voor de SE is haalbaar. Opnieuw treft hoeveel rendement moederbedrijf BMW bij de kleinere modellen uit compacte batterijpakketten weet te halen.
Neem hem vooral met glazen dak. Dan zie je de stoplichten die door de lage voorruit buiten beeld blijven. Onderdeel van het optiepakket XL, hoorn des overvloeds van dolle extraatjes voor de 8.300 euro die je als big spender toch al wilde stukslaan.
Haute couture
Ik schreef dat Mini’s maken simpel was. Dat is het natuurlijk helemaal niet. Het is de hoge kunst trendvolgers het gevoel te geven dat ze zelf trends zetten. Omdat Mini-klanten nooit grenzen verleggen, willen ze een auto die wél zichtbaar uit de band springt. Mini is haute couture voor de confectiegemeenschap. Het is grandioos hoe virtuoos het die spagaat maakt. De geest komt rechtstreeks van de catwalk. Dat stofje op het dashboard! Alsof ze in een retrofuturistisch Parijs modehuis weer toekomst zagen in een zestig jaar oude heupbroek van Mick Jagger.
Vermoeiend is hij ook. De Mini is een kind van de prikkelcultuur. Ditjes, datjes, beeldjes, geluidjes. De Harman Kardon-tweeters in de deur zijn computermuisjes à la Barbie. Het infotainmentscherm is een kermisachtige brocante vol verborgen schatten. Oog en oor vinden geen rust. Alles is afleiding, alles vraagt aandacht, alles lijkt bezig doodvermoeiend speels nooit geformuleerde wensen te vervullen. De efficiency-modus illustreert zijn milieuvriendelijkheid op het display met beelden van een klapwiekende kolibrie. Die blijft fladderen zolang je zuinig rijdt. Je gaat niet onderweg met het touchscreen klooien. Harder en dus on-economischer rijden is de enige manier om van de animatie af te komen. Maar dan verandert de vogel in een springende panter, ook geen pretje. JEZUS!
Foto’s: Merlijn Doomernik
De goed zittende stoelen zijn me iets te elektrisch. Na het instappen op de achterbank, olympische opgave, glijdt de eerst naar voren opgeschoven passagiersstoel zonder enige consideratie met de knieën elektrisch terug naar de uitgangspositie. Een zwakker bottenstelsel dan het mijne was verbrijzeld. Veiligheidshalve kroop ik maar achter het stuur, waar ik vaststelde dat die leuke, gekke, debiele Cooper SE opnieuw een grandioze stuurmansauto is geworden. Werd het toch weer smullen. Hij geeft je je kind-zijn terug. Veel volwassenen zijn zo verdord dat ze voor de bevrijdende ervaring grif een halve ton neertellen. Ik herken de aandrang. Het is geen lifestyle. Het is vluchten.
De eerste keer dat iemand tegen B. riep, terwijl ze zich met haar wandelstokken moeizaam overeind hield, „hé, zijn we op wintersport”, ging ik er meteen als een dolle op af: „Ze heeft MS, hè!” Als betrokken wederhelft was ik net na Het Gesprek vooral een bloedhond. Er was weinig vuur voor nodig om mijn lontje te doen ontbranden. Alsof ík degene was die net ongeneeslijk ziek was verklaard.
Terwijl, als ik zo terugkijk, was er nog niet zo heel veel aan de hand. Ik weet nog goed hoe ik in 2007 mijn zusje aan de lijn kreeg om het nieuws te vertellen. B. stond nog volop in haar beroepsleven als orkestmusicus, en ik had net een carrièreswitch achter de rug – van journalist tot filmmaker. We waren beiden veertig, met een blozend dochtertje en een pasgeboren zoon, eigenlijk liep alles op rolletjes. Mijn zusje leek geschokter dan ik.
Ik was vooral boos. Omdat het leven voor het gesprek nou echt niet anders was dan nu. En nu zaten we er dus maar mooi mee, met die mededeling. Dacht zo’n arts dáár wel eens over na? En trouwens, er was helemaal geen sprake van dat hele ‘we’, want ik stond erbij en keek ernaar. Je zag helemaal niks aan B., behalve dan het briefje met haar doorverwijzing. En alles wat eraan vooraf was gegaan. Dat wankele evenwicht. Die tintelingen in haar linkerhand. De uitval in haar aangezicht. Het plotselinge verlies van het gehoor in haar linkeroor. De zenuwoperatie aan haar linkerarm. Tot twee keer toe. Ramp op ramp voor de beroepsviolist die ze toen nog was.
Ik was vooral boos. Omdat het leven voor het gesprek nou echt niet anders was dan nu
In de jaren die erop volgden heb ik nog vaak teruggedacht aan die vooraankondiging van wat komen ging. Ik was tamelijk begriploos voor de wereld van de argeloze straat. Bij de aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats stelde de dienstdoende arts volledig aan onze kant te staan, omdat B. vroeg of laat toch in een rolstoel zou belanden. Maar we waren alleen gekomen omdat B. moeite had met lopen – om dan meteen over een rolstoel te beginnen. Ons een beetje de stuipen op het lijf jagen.
Dat het wel losloopt
Maar goed, nu zít ze dus in die rolstoel. En nu installeer ik net het hoog-laag-bed. Nu is er weer een extra greep in de douche gekomen. En nu liggen er plannen voor een grootscheepse verbouwing zodat ze anders dan nu, tot aan de douche kan worden gerold. Nooit aan gedacht toen we vijf jaar geleden op de begane grond gingen wonen, om dezelfde reden, en naast onze wc een veel te kleine douche propten.
Was het kortzichtigheid of onwil?
Ik geloof inmiddels dat het beide was. Er schuilt een enorme kracht in denken dat het wel losloopt. Waar de hele wereld allang denkt ‘zou je niet een keer…’, denken wij vaak: dat komt wel. Wie dan leeft, die dan zorgt. B. zegt dat ze graag haar kop in het zand steekt. „Van terugkijken word ik verdrietig, van vooruitkijken ook.” Ik wil wel eens zeggen dat ons freelance bestaan (B. doet wat ze kan – nu achter het loketje bij de ingang van een middelbare school) en haar ongeneeslijk ziek-zijn goed samengaan. We leven in het moment, dat willen we toch? Maar het is natuurlijk de nood die dwingt. (En van het moment kun je niet leven trouwens, maar dat is een ander verhaal.)
Onwil is er ook. Ik verzucht vaker dan eens dat we toch niet bejaard zijn (we zijn 57), maar de feiten schetsen hoe langer hoe meer het leven van een mens op leeftijd: plasproblemen, de moeite om uit bed te komen, trappen die niet meer gaan. Ja, ik haal haar uit bed, help haar onder de douche, duik naar de natte grond als haar spastische linkervoet blijft kleven aan de douchevloer, was haar haren, droog haar af, knip haar nagels, reinig het gaatje waarin het plastic slangetje van haar katheter haar buik in verdwijnt, steek haar kleding in laagjes over elkaar om te voorkomen dat het tocht (want zo wil ze het graag), doe haar oorbellen in, pak haar ontbijt, snijd haar eten, smeer haar broodjes, breng haar spalk aan, koppel haar elektrische wiel aan, help haar in haar jas, sluit de rits, zet haar muts op, klap de valbescherming in en zwaai haar uit.
We leven in het moment, dat willen we toch?
Doe ik dat graag? Ja, absoluut. Baal ik daarvan? Ja, absoluut. Vooral omdat het niet leuk is om te zien hoe ze haar leven verliest, en omdat ik hoe langer hoe minder mijn eigen leven voor elkaar krijg. Tegenwoordig lees je dat schijnbaar van mijn gezicht.
Wat we delen
We moeten hulp vragen, hoor ik links en rechts. En ze hebben gelijk, onze lieve vrienden en familie, onze bezorgde hulpverleners. Maar geloof me, zo eenvoudig is dat niet. Hulp bevrijdt, maar het neemt ook weg.
Twee keer per week staat G. in onze slaapkamer, om maar wat te noemen, om kwart voor zeven in de ochtend. Om hulp te verlenen. Ze is een schat – wie anders wil mijn ochtendtaken overnemen – maar ik vind het vreselijk, en maak me een kwartiertje eerder al uit de voeten. Misschien omdat ik niet kan aanzien dat zij doet wat ik vind dat ik zelf zou moeten doen.
Ik koester alles wat we delen, zelfs dat wat ik haat. Omdat ik zo goed besef dat ik het liever zo heb dan helemaal niet. We hebben inmiddels genoeg voorbeelden in onze omgeving van geliefden waarvan de een de ander heeft verloren.
En come on, we zijn geen twintig meer. „Je kunt niet verwachten dat je de tachtig haalt zonder ook maar een keertje ziek te worden”, zeg ik vaak. Maar het is stoere praat. Je gaat een keer dood ja, best goed om af en toe bij stil te staan. Alleen nu nog even niet. Graag.
Verzet
Mantelzorger word je niet van de een op de andere dag. Of misschien wel, maar je moet er in groeien. Ik weet van iedere fase uit haar afhankelijk bestaan dat die bij mij altijd is begonnen met verzet. Verschonen, wassen en verzorgen – ik heb er lang tegenop gezien. Maar zien dat iets écht niet meer gaat, heeft me die tegenzin ontnomen. Iets wat sommige mensen van nature hebben, de overgave om iemand die afhankelijk is bij te staan. De liefde helpt ook. We kennen elkaar al sinds ons zeventiende, hebben elkaar zo’n beetje volwassen zien worden. We teren op dat lange leven samen, en ik put kracht uit het onbezorgde beeld van toen.
Ik doe zo’n beetje alles voor haar, want ik kan niet anders. Ik draag haar op mijn rug drie trappen op, ik ga kopje onder om haar een kontje de boot in te geven, ik haal haar rolstoel desnoods tien keer op een dag uit elkaar om obstakels te omzeilen, en als zij roept dat ze nú een wc nodig heeft, dan trek ik midden op de snelweg onmiddellijk aan de noodrem.
Stuk tikken – was vouwen, afspraak buiten de stad – boodschap op de terugweg, werkgesprek met links – koken met rechts. Met de telefoon binnen handbereik voor het geval ze is gestrand, de deur niet binnenkomt, de drempel niet overkomt of nú naar de wc moet.
Ik doe zo’n beetje alles voor haar, want ik kan niet anders
Niks bijzonders, generaties vrouwen hebben zorg en werk gecombineerd. Mijn eigen moeder deed het – nooit geklaagd. En niks dramatisch, zeker niet naast alles waar B. afscheid van moet nemen, en bij alles wat zij zich moet laten welgevallen. Maar, het is wel iets wat aandacht vraagt. Vooral omdat we nog niet zo heel lang geleden in bijna alles gelijk optrokken.
Dat ik dit zo allemaal opschrijf komt ook door B. Voor haar zijn er maar weinig taboes. „Slinger het de wereld maar in, misschien dat het helpt”, zegt ze. Ik besef dan: er staan talloze mensen om zieke mensen heen, en er is helemaal niemand die al hun taken zomaar kan overnemen. ‘Ik kan niet anders’, zullen ze zeggen, wat iets anders is dan ‘ik wil niet anders’. Want niemand die eerlijk is wil zijn eigen leven opgeven voor de ander. En er is geen zieke geliefde die de ander wil zien wegkwijnen onder de druk van de zorg voor hem of haar. Los het maar op.
B. kijkt me regelmatig op een bepaalde manier aan. Stralend. Met een mengeling van vertwijfeling, liefde en dankbaarheid. Een blik die me geregeld omverblaast. Of beter gezegd, overeind houdt. Want ik doe het haar niet na, dat koesteren in afhankelijkheid. Of misschien is dat wel precies wat ik zelf ook doe: koesteren in afhankelijkheid. Het kan slechter.
<dmt-util-bar article="4866194" headline="Ik koester alles wat we delen, ook dat wat ik haat” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/09/20/ik-koester-alles-wat-we-delen-ook-dat-wat-ik-haat-a4866194″>
„I wanted to feel like a princess”, zegt Nikkie de Jager, beter bekend als make-upinfluencer NikkieTutorials, in een video in de eerste zaal van de tentoonstelling. Naast het scherm staat haar trouwjurk onder een tunnel van neonbogen. En die bevat inderdaad alle ingrediënten van een prinsessenjurk: wit, wijd uitlopend, veel tule, bezaaid met glitter en versierd met strikken. Het is een combinatie van drie schetsen die ontwerpers Viktor & Rolf voor haar hadden gemaakt, vertelt ze in de video. „Het voelde als de jurk die ik al een eeuwigheid in mijn dromen zag. Maar dan beter.”
De trouwjurk is zonder twijfel het kledingstuk waarover het meest wordt gefantaseerd. Vrouwen die in het dagelijks leven niet meer dan een paar tientjes aan kleren uitgeven bij fastfashionketens, zijn voor hun trouwdag bereid duizenden euro’s spaargeld neer te tellen.
De tentoonstelling Ja, ik wil! in het Fries Museum in Leeuwarden vertelt de geschiedenis van 250 jaar bruidsjurken in Nederland aan de hand van zestig ontwerpen. Dat had heel makkelijk tuttig uit kunnen pakken – maar dat is allerminst het geval.
En dat is vooral te danken aan de maximalistische decors van modeduo Maison the Faux, dat steeds vaker tentoonstellingen vormgeeft. Ze plaatsten jurken in goudkleurige capsules in de vorm van trouwringen, op knalpaarse showtrappen die aan Ron Brandsteders Honeymoonquiz doen denken, en boven op een gigantische bruidstaart. Hier en daar zegt het decor iets over de inhoud. De neonbogen waaronder Nikkie de Jagers jurk staan, hebben de kleuren van de transvlag.
Say Yes to the Dress
Bij de openingsavond bleek al dat het museum de campy kant van het trouwthema volledig omarmd heeft. Er waren duizenden ballonnen, een champagnefontein en Fred van Leer, die de Nederlandse versie van bruidsjurkenprogramma Say Yes to the Dress presenteert, hield een openingspraatje. Dat er jurken te zien zijn van bekende Nederlanders als Anouk en koningin Máxima, geeft de tentoonstelling extra jeu.
Curator Eveline Holsappel van het Fries Museum vertelt dat in het team voor de tentoonstelling best wat cynische vrouwen zaten. „Zo’n witte jurk: was dat niet de onderdrukking van de vrouw? De term ‘repressed by the dress’ is vaak gevallen.” Tot de enige man in het team het opnam voor bruiloften. Een trouwdag staat voor een nieuw begin in je leven, zei hij. „Een dag waarop je vol hoop, verwachtingen en positiviteit uitkijkt naar de toekomst. Inmiddels denk ik dat hij gelijk heeft. Er staan hier jurken van vrouwen die helemaal geen leuk huwelijk hadden en al lang gescheiden zijn. Maar die tóch met plezier aan die dag terugdenken en hun jurk graag tentoon wilden stellen.”
Ja, ik wil! vertelt een chronologisch verhaal dat begint bij de bruiloft van de Harlingse doktersdochter Isabella Stinstra in 1782. Haar kleurrijke jurk van gebloemd zijde, vol referenties naar Friese klederdracht, is de oudste die er te zien is. „In die tijd trouwden vrouwen gewoon in de mooiste jurk uit hun kast”, zegt Holsappel. „Niemand kon het zich veroorloven om een jurk één keer te dragen en vervolgens in een doos op zolder te leggen.”
Pas nadat in 1813 een prent van een witte trouwjurk in een Parijs’ modeblad was verschenen, werd dat een steeds populairdere trouwkleur. Al bleef het nog decennialang een teken van rijkdom. Jurken moesten na de bruiloft nog vaker gedragen worden en alleen vrouwen die niet hoefden te werken konden zich smetteloos wit permitteren. Holsappel: „In Nederland werd nog tot de generatie van onze oma’s in het zwart getrouwd. Dat was praktisch: je kon het erna nog naar een begrafenis aan, of naar de kerk.”
Dienstmeisje
Het lastige bij historische modetentoonstellingen is dat vaak alleen de garderobe van de elite – die kleren niet tot op de draad af hoefde te dragen – bewaard is gebleven. Maar hier komen alle lagen van de bevolking aan bod. De jurk waarin in 1896 een burgemeestersdochter trouwde met de zoon van dichter Piet Paaltjens staat naast die van een dienstmeisje uit 1910. De één is crèmekleurig, heeft een onpraktisch lange sleep en schapenboutmouwen en ziet eruit alsof-ie maar één keer is gedragen. De ander is zwart en na de bruiloft overduidelijk nog talloze keren gedragen en gerepareerd.
De jurken komen tot leven doordat op elk bordje ook een kleine biografie over de bruid te lezen is. Zo vertelt de tentoonstelling veel meer dan een verhaal over modetrends, en komt ook de steeds veranderde positie van de vrouw uitgebreid aan bod.
In de jaren vijftig moest ze nog een onberispelijke huisvrouw zijn. „Het moderne bruidje kiest de kleur van reinheid en onschuld”, staat op een van de muren geschreven. Een quote uit Beatrijs: Katholiek Weekblad voor de Vrouw uit 1953. Holsappel: „Vanaf de jaren vijftig stonden bladen als Margriet en Libelle vol met regels rond trouwen. Maagdelijk wit was inmiddels de standaard en jurken moest vooral netjes zijn.”
De prijzen staan er – lekker Nederlands – bij
Daaraan kwam bruut een einde in de jaren zestig en zeventig, toen „tegendraadse bruiden” durfden te breken met burgerlijke tradities. In 1956 werd de Wet Handelingsonbekwaamheid afgeschaft en mochten getrouwde vrouwen werken en een eigen bankrekening openen. Qua bruidsjurken kon opeens alles: minirokken, broekpakken en tweedehands, in alle kleuren denkbaar.
Er staat een ultrakort jurkje van Frans Molenaar; een knalpaarse jurk in elkaar genaaid door de bruid, met behulp van een patroon uit een zelfmaakmodeblad; een donkerbruin hippie-exemplaar van modeduo Puck & Hans, vol ruches en Indiase borduursels. „De moeder van de bruid vond dat verschrikkelijk”, zegt Holsappel.
Halverwege wordt de chronologie onderbroken door een zaal waarin het atelier van Claes Iversen is nagebouwd, de Deense, al jaren in Nederland wonende ontwerper die veel bruiden kleedt. Zijn ontwerpschetsen hangen aan de muur en er zijn lapjes stof die aangeraakt mogen worden. De prijzen staan er – lekker Nederlands – bij, zodat bezoekers het verschil kunnen voelen tussen een synthetische crêpe georgette (à 2,50 euro per meter) en een dubbelzijdige satijngabardine van 100 procent zijde (120 euro per meter). Ze kunnen ook op de foto met levensgrote, op karton afgedrukte ontwerpen uit de ‘mix & match’-bruidslijn van Iversen, waarmee zijn klanten zelf sets kunnen samenstellen uit losse boven- en onderstukken.
Comeback van de witte jurk
In 1976 organiseerde het Nederlands Kostuummuseum (inmiddels opgegaan in het Kunstmuseum Den Haag) een grote trouwjurkententoonstelling, met als boodschap: niemand trouwt nog in wit. Maar dat bleek van korte duur, want in de jaren tachtig maakte de lange, witte jurk alweer een comeback. Mede dankzij prinses Diana, die in 1981, onder toeziend oog van 750 miljoen tv-kijkers, met prins Charles trouwde in een ivoorkleurige spektakeljurk met pofmouwen, ruim tienduizend parels en een sleep van bijna acht meter. Wat volgens Holsappel ook meespeelde is dat jonge vrouwen zich in de jaren tachtig – in tegenstelling tot in de jaren zestig en zeventig – niet meer hoefden af te zetten tegen hun burgerlijke ouders.
Sindsdien is wit nooit meer uit de mode geraakt, blijkt wel in de laatste zaal, die een indrukwekkend compleet verhaal vertelt over hoe bruiloften er sinds de jaren tachtig aan toe gaan. De Valentino-jurk van naar schatting 100.000 euro waarin koningin Máxima in 2002 trouwde hangt er, maar ook de jurk die Zeeman in 2016 voor 29,99 euro verkocht. Ook te zien: de jurken van het eerste lesbische stel ter wereld dat op 1 april 2001, meteen na middernacht en tegelijk met drie mannelijke duo’s, voor de wet trouwde („En ze zijn nog bij elkaar!”). Een donkergroene jurk waarin een bruid uit de biblebelt in 2019 trouwde. Volgens de gereformeerde kerk is ieder mens zondig, dus een witte jurk die reinheid representeert wordt gezien als ongepast. Een met pailletten overstelpte jurk van het Marokkaanse-Nederlandse merk Watasiyun. En uiteraard een jurk van Nederlands beroemdste trouwjurkenontwerper (en moeder van): Mary Borsato. De bruid wilde, geïnspireerd door de videoclip van November Rain van Guns N’ Roses, een jurk die kort van voren was en lang van achter.
De bestverkopende jurk van ‘wedding palace’ Koonings in Deurne, waar tv-programma Say Yes to the Dress wordt opgenomen, is precies wat je verwacht: wit, gemaakt van tule, veel glitters, een strakke taille en een wijd uitlopende rok. Hij staat tegenover de juist avant-gardistische jurken van Iris van Herpen en viltkunstenaar Claudy Jongstra.
Tot Holsappels spijt niet aanwezig is de jurk die Sylvie Meis droeg toen ze in 2005 met Rafael van der Vaart trouwde. „Dat was het eerste grote, bijna Amerikaanse glamourhuwelijk dat we hier in Nederland hadden. Het werd notabene live uitgezonden op SBS6! Ik heb enorm mijn best gedaan om die jurk te krijgen, maar haar management bleef nee zeggen.”
Het verging de successievelijke generaties van de neo-Mini als het lam op weg naar schaap. Het retrowagentje verloor zijn springerige charme en zijn slanke leest. Van opzij leek de voorlaatste Mini nog wel wat, maar zijn te groot gegroeide koplampen hadden iets oenigs. Hij was een kind met een waterhoofd. De futuristische, met led-strepen doorsneden en/of met led-ringen omlijste koplampen van het nieuwe model zijn een hele verbetering. De klassieke rondheid bleef, de valse retronostalgie is weg. Pak van mijn hart. Ik mag de Mini wel. Hij is zo prettig kinderachtig, en hij rijdt zo leuk.
Mini’s bouwen lijkt geen kunst. Je moet duur en knotsgek zijn. De nieuwe stekker-Mini tilt die speerpunten naar een volgend level. De testauto kost 51.087 euro. Zoveel geld voor een tweezitter, achterin zitten gaat niet meer, is een quantum leap naar de ondergang van het avondland. In dat doemscenario is hij het Paard van Troje. Onder de Europese huid zit al Chinese tech verstopt.
Maar bij Mini telt uitsluitend wat je ziet, het label en de show. Niemand anders heeft dat ronde infotainmentdisplay, een digitaal aquarium vol excentriek gearrangeerde touchscreengadgets. En geen concurrent heeft achterin zo weinig ruimte, al is daar volgens Mini niks van waar. Dat adviseert het achterbankje neer te klappen en is bespottelijk verrukt over het resultaat. „Met tot 800 liter kun je bijna alles meenemen.” Niet zeggen, Mini. Bagage is in de ogen van de Minimens voor tokkies. De neo-hipster neemt het vliegtuig naar Ibiza. Adequater is de leus waarmee het merk de auto als symbool munt. ‘Laat jezelf zien’. Exact, daar draait hij om. De Mini is de lijst om jouw portret.
Zoom in voor alle details van de Mini Cooper ElectricKlik op de punten voor uitleg over de details.Foto Merlijn Doomernik
Anderzijds rijd je voorbeeldig volelektrisch. En de SE-versie, 218 pk, brengt je met een netto batterijcapaciteit van 49.2 kWh stukken verder dan de 200 kilometer van de vorige stekker-Mini. Ondanks zijn onthutsende RDW-gewicht van 1.680 kilo komt de actieradius in de testweek regelmatig boven de 400 kilometer uit. Mini doet wat het belooft. Het door de fabrikant opgegeven verbruik van 14,6 kWh voor de SE is haalbaar. Opnieuw treft hoeveel rendement moederbedrijf BMW bij de kleinere modellen uit compacte batterijpakketten weet te halen.
Neem hem vooral met glazen dak. Dan zie je de stoplichten die door de lage voorruit buiten beeld blijven. Onderdeel van het optiepakket XL, hoorn des overvloeds van dolle extraatjes voor de 8.300 euro die je als big spender toch al wilde stukslaan.
Haute couture
Ik schreef dat Mini’s maken simpel was. Dat is het natuurlijk helemaal niet. Het is de hoge kunst trendvolgers het gevoel te geven dat ze zelf trends zetten. Omdat Mini-klanten nooit grenzen verleggen, willen ze een auto die wél zichtbaar uit de band springt. Mini is haute couture voor de confectiegemeenschap. Het is grandioos hoe virtuoos het die spagaat maakt. De geest komt rechtstreeks van de catwalk. Dat stofje op het dashboard! Alsof ze in een retrofuturistisch Parijs modehuis weer toekomst zagen in een zestig jaar oude heupbroek van Mick Jagger.
Vermoeiend is hij ook. De Mini is een kind van de prikkelcultuur. Ditjes, datjes, beeldjes, geluidjes. De Harman Kardon-tweeters in de deur zijn computermuisjes à la Barbie. Het infotainmentscherm is een kermisachtige brocante vol verborgen schatten. Oog en oor vinden geen rust. Alles is afleiding, alles vraagt aandacht, alles lijkt bezig doodvermoeiend speels nooit geformuleerde wensen te vervullen. De efficiency-modus illustreert zijn milieuvriendelijkheid op het display met beelden van een klapwiekende kolibrie. Die blijft fladderen zolang je zuinig rijdt. Je gaat niet onderweg met het touchscreen klooien. Harder en dus on-economischer rijden is de enige manier om van de animatie af te komen. Maar dan verandert de vogel in een springende panter, ook geen pretje. JEZUS!
Snoezig is het opbergdoosje tussen de voorstoelen, met een lusje.
Foto’s: Merlijn Doomernik
De goed zittende stoelen zijn me iets te elektrisch. Na het instappen op de achterbank, olympische opgave, glijdt de eerst naar voren opgeschoven passagiersstoel zonder enige consideratie met de knieën elektrisch terug naar de uitgangspositie. Een zwakker bottenstelsel dan het mijne was verbrijzeld. Veiligheidshalve kroop ik maar achter het stuur, waar ik vaststelde dat die leuke, gekke, debiele Cooper SE opnieuw een grandioze stuurmansauto is geworden. Werd het toch weer smullen. Hij geeft je je kind-zijn terug. Veel volwassenen zijn zo verdord dat ze voor de bevrijdende ervaring grif een halve ton neertellen. Ik herken de aandrang. Het is geen lifestyle. Het is vluchten.