Vroege wetenschappers trokken eropuit om de natuur te plukken, te schieten, te drogen, op te zetten of na te tekenen

Hij ligt er vredig bij. Plechtig opgebaard. Buik en snavel fier de lucht in, het zwarte verenkleed glanzend alsof hij gisteren nog vloog. Maar de Kauai o’o vliegt al bijna veertig jaar niet meer. In 1987 zong het laatste mannetje van de Hawaïaanse vogelsoort zijn misschien wel allerlaatste lied, vereeuwigd

op geluidsband
door Amerikaanse ornithologen. Een vrouwtje om te imponeren met die mooie noten was er allang niet meer. Zijn toehoorders zouden voortaan uit wetenschappers bestaan – en, sinds eind augustus, uit museumbezoekers.

De roep van de o’o. Natuur onder druk luidt de titel van de nieuwste tentoonstelling in het museum Allard Pierson te Amsterdam. En hoewel de vogelnaam in het Hawaïaans letterlijk ‘doorboren’ betekent, is het verleidelijk er een dreigend onomatopee in te horen: een soort die oh-oh-roepend zijn eigen einde voorziet.

Meteen bij binnenkomst van de expositie wordt de toon gezet: dan wandel je als bezoeker door de soundscape van akoestisch ecoloog Bernie Krause, die tussen 2004 en 2015 geluidsopnames maakte bij een beek in Californië. Aanvankelijk hoor je het water ruisen en de vogels zingen, maar met het verglijden van de tijd verdwijnt het gezang en droogt de beek op, tot uiteindelijk slechts een confronterende stilte overblijft. Want die natuur staat niet zomaar onder druk – dat komt door ons eigen toedoen.

Een tijger en een panter uit een 16de-eeuws album van Conrad Gessner en Felix Platter.
Flamingo uit de menagerie Blauw Jan (1700).

„We wilden er geen activistische tentoonstelling van maken, maar wel een activerende”, zegt conservator en samensteller Hans Mulder. „We hebben een uitgebreid randprogramma opgesteld, met lezingen en workshops. In die zin kun je spreken van een manifestatie, een oproep om het uitsterven van planten en dieren een halt toe te roepen.” Voor de o’o is het sowieso te laat, maar voor de ayeaye – een nachtactieve halfapensoort op Madagaskar – en andere bedreigde soorten valt het tij wellicht nog te keren.

Zelf stelde Mulder in aanloop naar de expositie een prachtige, rijk geïllustreerde essaybundel samen, Verhalen van de natuur. In het boek, dat als een superdeluxe variant op een museumcatalogus kan worden gezien maar ook op zichzelf kan worden gelezen, geven twintig auteurs hun kijk op een van de vijf thema’s die ook centraal staan in de tentoonstelling: verzameld, benoemd, veranderen, verweven en verdwenen.

Van onderkruipsels tot mensen

De opmaat naar de Verzameld-zaal wordt gevormd door de opgebaarde o’o (die niet het állerlaatste exemplaar uit 1987 is, maar een ouder collectiestuk, in bruikleen van Naturalis). Daarnaast is, aan de hand van oude aquarellen, een weergave van de Scala Naturae te zien: de hiërarchische indeling die Aristoteles in de vierde eeuw voor Christus maakte van de natuur. Onderaan bevinden zich de ‘onderkruipsels’, daarboven achtereenvolgens de vissen, de vogels en de zoogdieren – met uitzondering van de mens, want die staat bovenaan. „Een positie die het in de ogen van de zestiende-eeuwse West-Europeaan rechtvaardigde om de natuur te verzamelen, of dat nu was om economische of wetenschappelijke redenen”, aldus Mulder. „De aarde diende de mens.”

Geel stalkruid, een gouache op perkament van de Nederlandse bloemschilderes Maria Moninckx.

En dus trokken vroege wetenschappers eropuit om de natuur te plukken, te schieten, te drogen, op te zetten of (de minst invasieve optie) zo natuurgetrouw mogelijk te tekenen. In de Verzameld-zaal hangen indrukwekkende vlinderaquarellen aan de muur, zo levensecht dat ze bijna van het papier vliegen, en veilig achter glas ligt het zeldzame Syrische Rauwolf-herbarium met 191 gedroogde planten, samengesteld tussen 1573 en 1576. Mulder: „Omwille van de duurzaamheid hebben we vrijwel alle vitrines hergebruikt van vorige tentoonstellingen.” Het licht dat uit de spotjes aan het plafond komt is zacht; vanwege de vele eeuwenoude boeken en aquarellen die te zien zijn mag de verlichtingssterkte nergens de 50 lux overschrijden.

Herhaaldelijk wordt het kolonialistische aspect van de verzamelingen benadrukt. Zo had de beroemde natuurillustrator en insectenkenner Maria Sibylla Merian haar beroemde Metamorphosis insectorum Surinamensium nooit kunnen maken zonder de Surinaamse bevolking, en was botanicus Georg Everhard Rumphius voor zijn Amboinsche kruidboek schatplichtig aan de bewoners van Ambon. Een aquarel van twee toerako’s van de negentiende-eeuwse illustrator Hermann Schlegel krijgt een wrange bijsmaak als je beseft dat op de achtergrond het Ghanese Fort Elmina te zien is. Vanaf het begin van de zestiende eeuw tot ongeveer 1870 zijn vanuit Afrikaanse forten, waaronder Elmina, meer dan tien miljoen mensen als slaven verscheept.

Damhert, konijnen en vos

Een sterk punt van de expositie is dat eeuwenoude boeken en aquarellen worden afgewisseld met hedendaagse kunst en wetenschap. Zo tonen beelden van wildcamera’s uit de duinen (waarbij onder andere damhert, konijnen en vos de revue passeren) dat ‘verzamelen’ tegenwoordig ook op niet-invasieve wijze plaatsvindt. En in de Benoemd-zaal hangen, naast een portret van de Zweedse botanicus en oppernaamgever Carolus Linnaeus, twee collages van kunstenaar en bosecoloog Milah van Zuilen uit 2023. De werken (een mozaïek van berkenschors en boombladeren, en een ‘taxonomische’ lappendeken van kleurrijke bloemen-close-ups) zetten aan het denken: in hoeverre kun je de natuur in hokjes vangen?

Met die mix van heden en verleden laat de expositie zien dat de natuur al eeuwenlang gebukt gaat onder het zelfzuchtige optreden van de mens. Of zoals Mulder in Verhalen van de natuur de negentiende-eeuwse natuuronderzoeker en geograaf Alfred Russel Wallace citeert: „De naturalist beschouwt elke dier- en plantensoort die nu leeft als de individuele letters die samen één van de delen van de geschiedenis van onze aarde vormen; en zoals een paar verloren letters een zin onbegrijpelijk kunnen maken, zo zal het uitsterven van de talrijke levensvormen die de vooruitgang van cultivatie onvermijdelijk met zich meebrengt, dit onschatbare verslag van het verleden onduidelijk maken. […] Ze [toekomstige verzamelaars] zullen ons ervan beschuldigen dat we op verwijtbare wijze de vernietigingen hebben toegestaan van enkele van die verslagen van de Schepping die we in onze macht hadden om te bewaren; en terwijl we beweren dat we elk levend wezen beschouwen als het directe handwerk en het beste bewijs van een Schepper, zien we toch, met een vreemde inconsistentie, dat velen van hen onherroepelijk van de aardbodem verdwijnen, onverzorgd en onbekend.”

In de zaal met het thema Veranderen staan geologie en evolutie centraal. Boeken van vermaarde negentiende-eeuwse wetenschappers als Georges Cuvier, Charles Lyell en Charles Darwin liggen naast een publicatie uit 1980 van Luis en Walter Avarez – de vader en zoon die als eerste bewijs leverden voor de hypothese dat een meteorietinslag tot het uitsterven van de dinosauriërs.

Brief van Charles Darwin aan Hugo de Vries over de genetica (1881).
Bruikleen erven Hugo de Vries

Stad en platteland

Even verderop liggen de brieven die Charles Darwin schreef aan de Nederlandse botanicus Hugo de Vries. Daarin gaf hij zijn zegen aan het werk van De Vries, die uiteindelijk de erfelijkheidsleer van de Tsjechische monnik Georg Mendel zou koppelen aan de evolutietheorie van Darwin.

Ook hedendaagse evolutie komt aan de orde: twee zuiltjes laten het verschil in zang horen tussen koolmezen uit de stad en van het platteland. Mulder: „De Leidse bioloog Hans Slabbekoorn ontdekte in 2006 dat koolmezen in de stad hoger zingen dan hun soortgenoten, omdat ze anders niet boven het verkeerslawaai uitkomen.”

In de Verweven-zaal wedijveren de imposante ‘doeken’ van plantenwortelweefsel (door de Duitse Diana Scherer, die afgelopen winter indruk maakte met een solotentoonstelling in Bergen) met een kubus van Damien Hirst vol medisch plastic afval (per dag wordt per ziekenhuisbed een halve kilo afval geproduceerd) en de beroemde dwarsdoorsnede die Alexander von Humboldt in 1802 maakte van de Chimborazo-vulkaan in Ecuador. In dat Tableau Physique koppelde Von Humboldt als eerste de aanwezigheid van plantensoorten aan bepaalde hoogtes. „Destijds kwamen de hoogste soorten voor rond de 4.600 meter”, vertelt Mulder. „In 2012 is het onderzoek overgedaan, en blijkt de vegetatiegrens door de klimaatverandering al opgeschoven te zijn naar 5.185 meter.”

Diagram van Alexander von Humboldt met planten die voorkomen in de Andes.

Om na de zaal Verdwenen (met onder andere de eerste illustraties van de dodo, en een opgezette quagga die op 12 augustus 1883 in de Artis-dierentuin als laatste van haar soort overleed) niet te pessimistisch te eindigen, sluit de tentoonstelling af met een zaal over hoop, ingericht door het pop-up-Klimaatmuseum. Mulder: „Daar kunnen bezoekers met stickers op de muur aangeven waar ze zich bevinden op de lijn tussen hoop en wanhoop.” Om tot slot de soundscape van Bernie Krause in omgekeerde richting te doorlopen: van de doodse stilte naar een vogelkoor op volle kracht. De tijd zal leren of dat toekomstmuziek in letterlijke of slechts in figuurlijke zin is.


Lees ook

Een boek over de laatste dag van dinosauriërs, dat verrassend persoonlijk wordt. ‘Veel mensen realiseren zich niet dat we tijdelijk op aarde zijn’