Gerrit Wijngaarden en Grietje Huisman werden 26 jaar geleden aan elkaar voorgesteld door Grietjes vader, Jopie Huisman. Kunstschilder Jopie Huisman (1922-2000) kende het werk van Gerrit Wijngaarden. Hij wist dat de jonge kunstenaar exposities had gehad in galeries door het hele land. En Grietje Huisman, die ook schilderde, zocht plekken om te exposeren.
„Ik ken wel iemand die in de wereld van de galeries zit”, had haar vader gezegd. „En hij woont ook nog eens vlakbij. In Tjerkwerd.”
Gerrit: „We hadden meteen een klik – en van het een kwam het ander.”
Grietje: „We hebben ook veel overlap. Jij was je hele leven al in de natuur.”
Gerrit: „Kievitseieren zoeken met mijn broer, Tjitte. In een oeverwal liggen en daar dan de vogels horen: grutto’s, wulpen, watersnippen. We gingen met het bootje van mijn vader, we namen brood mee en waren de hele dag weg. Het land was mooier toen, er was nog geen raaigras. Het was ook veel stiller.”
Grietje: „Jij barst soms bijna in tranen uit als je een vogel hoort.”
Gerrit: „Ik heb een cd met het geluid van veldleeuweriken, die draai ik vaak een paar keer achter elkaar. Je hoort koeien op de achtergrond (hij doet het geluid na) en dan dat prachtige zingen van de vogels. Het is een gevoel van vrijheid en geluk.”
We zitten in de tuin van het huis waar hun kennismaking plaatsvond – en waar ze nu wonen. Het is een oude slagerij, in de achterkamer zitten aan het plafond nog de haken waar ooit de geslachte dieren aan hingen. Daar heeft zij haar atelier. Grietje Huisman (62) maakt schilderijen en aquarellen van vaak enkele bloemen, insecten of vogels, fijn geschilderd en breekbaar. Op tafel ligt een tekenboek – je ziet veertjes, rode besjes, wat bloemblaadjes, een spinnetje. Eerder verscheen van haar het kinderboek Tuinpatat, een tweede prentenboek is bijna af.
Zijn atelier is aan de voorkant, waar vroeger de winkel was. Daar hangen en staan vooral landschappen, een paar stillevens, enkele portretten. Ook Gerrit Wijngaarden (61) schildert realistisch, maar op een andere, bijna abstracte manier. Je ziet een horizon die op lijkt te gaan in de lucht, mistige kleuren steken tegen elkaar af maar lopen ook in elkaar over. Soms gaat er een pad of een slootje richting horizon, in de lucht een paar vogels. Het is verstild en betoverend, uit de luchten lijkt wel licht te komen.
Je denkt niet: ik ga even iets mystieks maken. Op de een of andere manier sluipt het erin.
We spreken elkaar omdat het nieuwsgierig maakte: een kunstenaarsechtpaar dat allebei natuur schildert, maar wel verschillend. En allebei met een andere achtergrond. Haar vader was kunstenaar, zelf ging ze naar de kunstacademie (die ze niet afmaakte). Zijn vader was visser, hij leerde zichzelf schilderen nadat hij had gezien hoe zijn oudere broer melkbussen beschilderde.
Waarom natuur?
Grietje: „Ik schilderde altijd al bloemen en planten. In het begin vooral als hobby, ook omdat er in wereld van de kunsten op neergekeken wordt. Maar in de loop van mijn leven ontdekte ik: in het contact met de natuur dring je dieper door in de werkelijkheid – of dat probeer je tenminste. Als ik een miertje schilder, vraag ik me net zo goed ‘wie ben jij eigenlijk’ af als wanneer ik in de spiegel kijk en ‘wie ben ik eigenlijk’ denk. Ik krijg daar geen antwoorden op, maar ik zoek er wel altijd naar.”
En jij, Gerrit?
Gerrit: „Dat is een heel ander verhaal. Zij is avontuurlijker dan ik, hè. Ze kan het ook veel mooier zeggen.”
Grietje, lachend: „Ik loop wel even weg. Willen jullie thee?”
Gerrit: „Ik ben er langzaam in gerold. Mijn broer zat vaak in het oude kippenhok melkbussen te beschilderen met bootjes, een boerderij of een landschapje. Die bussen zette hij op de steiger voor ons huis, daar kwamen boten langs en die mensen kochten ze dan. Een keer toen hij er niet was heb ik het ook eens geprobeerd, ik vond het leuk en het ging goed. Daarna ging ik hem ermee helpen, we zijn nog samen naar een schildercursus geweest.
„Toen ik begon te schilderen zat ik gewoon in de keuken te werken, ik knoeide er maar wat op los. Ik weet nog dat ik een keer een kopie maakte van De man met de gouden helm van Rembrandt en dat mijn moeder zei: ‘It liket wol as der in protter op syn kop skiten hat’ – het lijkt wel of er een spreeuw op zijn hoofd heeft gepoept. Maar toen had ik een keer een expositie en verkocht ik een schilderij voor vierenhalfduizend gulden. Vanaf dat moment kon ik leven van mijn werk.”
En waarom schilderen jullie de natuur realistisch?
Grietje, ze zet drie koppen thee op tafel: „Ik ben weggestuurd van de kunstacademie omdat ik niet deed wat ze vroegen. Ik kreeg opdrachten waarvan ik dacht: wat is hier het doel van – en die wou ik dan niet doen. Vage opdrachten voor conceptuele kunst, ik vond het hersengymnastiek. Als je naar aanleiding van een krantenartikel via associaties uiteindelijk bij een hoopje vuilnis uitkomt, heb je een verhaal nodig om dat uit te leggen. Ik zei: dan kun je beter gaan schrijven. Aan het einde van het eerste jaar zeiden ze dat ik van school moest.”
Gerrit: „Als je begint als een soort boerenjongen dan komt het niet in je op om iets anders te doen. Ik kende eigenlijk niks anders om te schilderen dan de natuur die ik zag.”
Ik zeg wel realistisch, maar je landschappen roepen een magische, bijna mystieke sfeer op.
Gerrit: „Dat komt vanzelf. Je gaat niet denken: ik ga even iets mystieks maken. Op een of andere manier sluipt het erin. Hoe dat werkt is natuurlijk een raadsel.”
Wat zie jij als je naar je eigen werk kijkt?
Gerrit: „Ik zie wel een stille wereld.”
En wat zie jij in zijn schilderijen?
Grietje: „Ja, ik… Nee, ik bedoel… Ik…”
Ze raakt ontroerd, begint zachtjes te huilen en loopt het huis in. Gerrit: „Ik weet vaak niet wat er in haar omgaat. Maar ze komt zo wel terug.”
Grietje, even later: „Wat ik zie is een mysterieuze wereld, een wereld achter de werkelijkheid. En tegelijk een soort verlangen naar die wereld. Bijna alsof je naar de dood verlangt – en de rust die daar mogelijk vanuit gaat. Als ik landschappen zou kunnen schilderen, zou ik het zo willen doen als hij het doet. Eigenlijk schildert hij wat ik zie. Of wat ik ervaar, zeg maar. Ik zoom in op steeds kleiner, hij zoomt uit op steeds groter – bijna op het universum. In zijn landschappen lost als het ware alles op.”
Gerrit: „Het is een gevoel. Als je het gaat verwoorden, doe je dat gevoel tekort.”
Grietje: „Je kunt ook maar een deel verwoorden. Er is een deel dat je moet ervaren.”
Gerrit: „Het is een andere taal.”
Toch mooi dat zij het onder woorden brengt. Anders zaten we hier en had ik geen tekst.
Grietje: „Ik kan het makkelijker zeggen, denk ik. Ik sta erbuiten – en hij maakt het zelf. Het voelt soms ook als verraad om over je eigen werk te spreken. Ik denk weleens dat ik het niet zelf doe, maar dat iemand in mij aan het schilderen is – als een proces dat zich via jou afspeelt. Het is heel bijzonder, bijna alsof je iets krijgt.”
Probeer jij met inzoomen ook mysterie te vatten?
Grietje: „Ik probeer grip te krijgen op het leven. Elke keer zie ik weer iets waardoor ik denk: hoe is het mogelijk, al die verschillende ontwerpen. En dan denk je: ‘Ik zie hier genoeg bewijs dat je bestaat, God. Dus kom nu maar eens tevoorschijn.’”
Gerrit: „God is een kunstenaar.”
Speelt geloof een rol in jullie werk?
Grietje: „Bij mij wel, ja.”
Gerrit: „Bij mij niet, ik ben niet bezig met geloof. Maar je ziet wel steeds het bizarre van al die vormen en kleuren, inderdaad alsof iemand ‘wat zal ik er nu weer eens van maken’ dacht. Spielerei, lijkt het wel. Maar dat zijn maar gedachten, je weet eigenlijk helemaal niks.”
Grietje: „Dat vind ik ook hoor, je stuit op de grenzen van je denken. Maar als je veel alleen bent zoals wij, dan heb je dat soort ingevingen. Dingen leiden je niet af, je hebt tijd om je te verwonderen. Dat is volgens mij een groot verschil met iemand die heel druk is, die de hele tijd tussen mensen verkeert. Ik wandel alleen, ik ga er alleen op uit, ik zit alleen in mijn atelier. Ik ben denk ik wel op zoek naar een soort adem van God, die wil ik voelen in de tijd dat ik hier op deze planeet ben. Als ik niet meer kan tekenen of schilderen, zou ik toch in de weilanden willen zitten: bloemen, vogels, de wind. Alles is even bijzonder.”
Dan denk je: ‘Ik zie hier genoeg bewijs dat je bestaat, God. Dus komt nu maar eens tevoorschijn’.
Trek jij de natuur in voordat je gaat schilderen, Gerrit?
Gerrit: „Nee, dat hoeft niet. Ik ben zo met het landschap verbonden, dat zit al in mij. Het landschap is meer een – hoe zeg je dat – een soort symbolisch iets. Ik ga er weleens op uit om foto’s te nemen, maar de sfeer maak ik zelf. Het is ook nooit zoals op zo’n foto.”
Grietje: „Maar als je daar loopt, zie je alles. Meer dan ik zie.”
Gerrit: „Ik heb wel oog voor details, ja.”
Grietje: „Terwijl ik die schilder. Ja, dat is wel grappig. Laatst hing er een spin tussen twee rietstengels waar je de hele tijd naar zat te kijken. Je vroeg je af of die niet zeeziek werd.”
Gerrit: „De hele dag hang je daar tussen de draden, je verveelt je niet, je zwiept wat heen en weer. En ik kijk ook van: hoe zit dat precies vast, hoe komt-ie daar nou. Maar dat zou ik niet schilderen.”
Grietje: „En ik wel.”
Gerrit: „Ik doe soms jaren over een schilderij. Dan zet ik het weg want dan gaat het niet. Je moet eraan toe zijn op de een of andere manier. Dat kun je ook niet forceren, je kunt niet denken: vandaag ga ik aan dat schilderij werken. Je moet er precies het goede gevoel voor hebben.”
Grietje: „We hebben ook weleens een meningsverschil, we hebben niet altijd hetzelfde kleurgevoel.”
Gerrit: „Maar we zijn het ook vaak eens.”
Grietje: „Jij kan soms nijdig worden als ik binnenkom en zeg: ‘Ik zou opnieuw beginnen’. Dan heb je de smoor in.”
Gerrit: „Vaak vind ik het óók wel. Maar dan ga ik het verdedigen, want het is frustrerend als het maar niet wil lukken.”
Grietje, lachend: „Laatst zei ik ‘oh, wat een mooie bruine lucht’. Dat vond ik echt. Maar hij dacht dat ik bedoelde: bruin, wat lelijk.”
Gerrit: „Oh ja.”
Grietje: „Je dacht dat ik een sarcastische opmerking maakte. Hij had dagenlang de pest in. Maar ik meende het, ik vond het prachtig.”
Gerrit: „Ik geloof het nu wel. Maar ik weet nog steeds niet of ik het zelf wel een goede kleur vind.”
Zeg je ook dit soort dingen tegen haar?
Gerrit: „Ja hoor, je moet wel eerlijk zijn. Maar bij jou is het anders, jij hebt het al veel meer in je hoofd als je begint. Ik moet onder het schilderen zien wat het wordt. Ik doe een kleur, ik denk: dat kan wel. En als ik dan klaar ben denk ik: het klopt toch niet. En dan schuur ik het weer weg.”
Ze vertellen dat ze vorig jaar in de zomer samen buiten hebben geschilderd, en plein air elke dag een ander schilderijtje vanaf dezelfde plek. Dat gaan ze volgende week weer doen. Gerrit: „Het was vroeg in de morgen, er waren ganzen, die gakten wat. En alleen wij zaten daar, verder was het overal stil. Normaal zit ik in dat atelier en is het een geworstel en gedoe. Maar dan zit je buiten, is alles perfect en ben je in de hemel.”