Het is ongeveer tien minuten lopen vanaf ons huis naar het winkelcentrum. Het is grotendeels een aangenaam loopje, over een brede stoep langs een singel. Het enige probleem is dat je die laan over moet steken. Op de stoep voel je je als voetganger als een vis in het water; om over te steken moet je die ‘veilige wateren’ verlaten. Het is maar een kleine stap van de stoep op de rijbaan, maar je staat pardoes in een andere wereld – met zeer andersoortige bewoners. Plotseling bevind je je in het rijk van de auto’s.
Met zijn gescheiden rijbanen lijkt de laan wel een snelweg die door de bebouwde komt loopt. Heerlijk voor de auto’s, maar voor voetgangers lijkt de laan een kolkende rivier. Alles op die laan is gericht op dóórrijden en op snelheid. Ik weet dat uit ervaring: als ik daar rijd is het echt heel moeilijk onder de vijftig kilometer per uur te blijven. Het heeft trouwens ook met de auto’s te maken, dat zijn veilige, comfortabele cocons geworden en het is moeilijk om je, als je zo in de watten wordt gelegd, verantwoordelijk te gedragen.
Gelukkig zijn er meer dan genoeg zebrapaden waarmee je de brede laan veilig over kan steken. Maar dan nog, het oversteken van een zebrapad is geen sinecure. Toen ik erop begon te letten, vertraagde ik blijkbaar mijn tred vlak vóór ik het zebrapad opliep. Veel automobilisten vatten dat op als treuzelen, wat ze dan weer beschouwden als een uitnodiging of aanmoediging wat extra gas te geven zodat ze nog vóór mij langs konden. Van de weeromstuit liep ik in het vervolg zonder op- of omkijken het zebrapad op. Dat leidde gelukkig niet tot ongelukken, maar wel tot ergernissen over en weer.
Oneerlijk knopje
Oversteken is dan wel een alledaagse routine, tegelijkertijd is het een kwestie van leven of dood. Het is een onderwerp waar de Britse onderzoeker en schrijver Joe Moran zich mee bezighoudt in zijn boek Queuing for beginners. The Story of Daily Life from Breakfast to Bedtime (2007). Moran schrijft over het oversteken van wegen door voetgangers en de voorzieningen die daarvoor getroffen zijn.
Toen er steeds meer verkeersdoden te betreuren waren, werd in Engeland in 1934 de eerste voetgangersoversteekplaats ingericht. Vanaf eind jaren veertig markeerde men de oversteekplaats met witte strepen op het asfalt: het zebrapad. In de jaren zestig kwamen daar stoplichten bij, die de voetganger kon bedienen met een knopje. Met die voorzieningen zijn veel ongelukken voorkomen, maar Moran wijst op een schaduwzijde. De oplossing voor verkeersproblemen werd steeds gezocht in het afscheiden van voetgangers. Voetgangers werden ‘langzaam verkeer’ dat maar in de weg liep voor de veel snellere auto’s. De bewegingsvrijheid van voetgangers werd steeds verder ingeperkt.
Aan de kant gezet
Ik zou, op weg naar het winkelcentrum, dóór kunnen lopen langs de laan, zodat ik die verderop over kan steken bij een zebrapad mét stoplichten. Dat vind ik de omgekeerde wereld: dan moet ik vragen om te mogen oversteken door op een knopje te drukken en vervolgens wachten op toestemming. Moran heeft gelijk als hij opmerkt dat dat ook een manier is om voetgangers en automobilisten te scheiden: alle interactie tussen voetganger en automobilist is uitbesteed aan technologie. Onder het mom van veiligheid en gemak wordt de voetganger aan de kant gezet.
Alle interactie tussen voetganger en automobilist is uitbesteed aan technologie
Op zich is het zeer begrijpelijk dat daar een zebrapad mét een stoplicht is, want vlakbij gaan kinderen naar school. Toch is het een paardenmiddel. Laat die automobilisten maar op een knopje drukken en wachten. Waarom loopt hier, in deze woonwijk, tussen een winkelcentrum en een school sowieso zo’n ‘autoweg’? Waarom zou de maximumsnelheid hier niet naar dertig of liever nog twintig kilometer per uur kunnen? Daarvoor hoeft er misschien niet eens zoveel veranderd te worden. Een andere wegmarkering zou wel eens genoeg kunnen zijn.
De plannen die grafisch ontwerpbureau Martens en Martens voor Amsterdam heeft gemaakt, waar de maximumsnelheid op veel wegen dertig kilometer per uur is geworden, zien er veelbelovend uit. Als zoiets bij ‘mijn’ laan toegepast zou worden, kunnen de oversteekplaatsen weer een beetje kunnen lijken op echte kruispunten, waar iedereen weer verkeersdeelnemer kan zijn.
Stier in porseleinwinkel
Met de opkomst van de auto is in de loop van de twintigste eeuw het stedelijk leven, de interactie in de openbare ruimte, in de knel gekomen. Moran verwijst naar het invloedrijke rapport Traffic in Towns van de Schotse architect en stedebouwkundige Colin Buchanan uit 1963. Buchanan schrijft daarin: „We hebben een stier de porseleinwinkel binnengehaald en op dat oude probleem zijn maar twee antwoorden: schiet de stier neer of, creatiever, bouw een nieuwe porseleinwinkel die speciaal voor stieren is ontworpen.” De nieuwe, moderne, aanpak was volgens Buchanan het herinrichten van steden zodat ze bereikbaar werden voor het autoverkeer en vooral ook zodat ín de steden het autoverkeer snel en efficiënt afgewikkeld kon worden. Ruim baan voor de auto!
Hoe autovriendelijker de steden werden, des te voetgangerónvriendelijker werden ze. Er kwamen wel speciale winkelstraten, die alleen voor voetgangers waren, maar Moran merkt terecht op dat die voetgangers daarmee niet alleen alsnog apart gezet worden, maar bovendien ook niet meer als burgers maar als consumenten behandeld worden.
Moran merkt op dat de publieke opinie is omgeslagen. Aan het begin van de twintigste eeuw hadden de meeste mensen géén auto en konden ze zich ook niet voorstellen zich er ooit wel een te kunnen veroorloven. Ze bekeken de opkomst van de auto met argwaan. Inmiddels heeft een overgrote meerderheid toch een auto en bekijken de meeste autobezitters de voetganger-emancipatie met grote argwaan – het wordt altijd maar weer afgedaan als ‘automobilistje pesten’. Ze lijken zich nauwelijks bewust van de enorme voorrechten die ze genieten, laat staan dat ze bereid zijn die (deels) op te geven.
De voetgangersdans
Toch zag ik een lichtpuntje in het betoog van Moran. Hij merkt scherp op dat voetgangers over het algemeen nog steeds hun eigen gang gaan. Dat is niet ongevaarlijk, maar ook wel mooi. In groten getale slalommen mensen in de spits tussen de auto’s en het andere verkeer door, de straat over, op weg naar het station of de pub. De ‘pedestrian shuffle’ noemt Moran het.
Oek de Jong beschrijft dit dansante oversteken mooi in zijn boek Man zonder rijbewijs (2022). „Ik heb er altijd een vreemd plezier in gehad een drukke straat over te steken, om in een slalom tussen de rijdende auto’s door te schieten, met snelle blikken naar links en rechts, versnellend of juist inhoudend om ongedeerd tussen de stromen auto’s door te komen… Mijn slalom is soms haast een dans. Ik besef dat ik een risico neem, ik vind het niet verstandig, ik schrik ervoor terug, maar ik doe het toch.”
Hij kon al zwierig oversteken, nu kan hij ook zwierig rijden
De Jong wil op latere leeftijd toch nog zijn rijbewijs halen. Tijdens de rijlessen kruipt zijn woonplaats Amsterdam opnieuw, maar dan net anders, onder zijn huid. Op een middag maakt hij een moeilijke U-draai op een hectisch kruispunt en doet het niet alleen feilloos, maar met een zekere zwier. Dan is de instructeur echt tevreden. De Jong zelf ook, hij heeft nu een beetje leren dansen met de auto, op het ritme van de stad. Hij kon al zwierig oversteken, nu kan hij ook zwierig rijden.
De rij-instructeur vertelt enthousiast over hoe hij tijdens een vakantie op Bali mensen zag rondrijden op motoren en scooters. Dat doen ze nogal ‘scherp’ volgens de instructeur, en dat moet ook wel, want er zijn nauwelijks verkeersborden of andere aanwijzingen over hoe je dient te rijden. Toch gebeuren er nauwelijks ongelukken, omdat Balinezen elkaar de ruimte gunnen. De Jong: „De ziel van deze mensen heeft hij niet gevonden in hun tempels en rituelen, niet in hun landschappen of omgangsvormen, maar in het verkeer.”
Toen ik het boek uit had realiseerde ik mij dat ik me vergist had: automobilisten en voetgangers zijn niet zo verschillend. We zijn allemaal verkeersdeelnemers en zo moeten we elkaar ook bekijken. De cultus van de auto moet weliswaar gebroken worden, maar de auto hoeft ook weer niet in de ban. Automobilisten moeten vooral genezen van de obsessie met snelheid, en met comfort en veiligheid trouwens. En voetgangers moeten verkeersdeelnemer blijven door zich bijvoorbeeld te bekwamen in de kunst van het oversteken van een zebrapad.
Dat kan ‘scherp’, zoals de rij-instructeur zegt – of zoals ik zou zeggen: attent. Ook al is de openbare ruimte zo ingericht dat interactie tussen ongelijksoortige verkeersdeelnemers onnodig is, toch werkt het het beste om ook als voetganger vluchtig contact te zoeken met de automobilist. Het volstaat meestal even de kant op te kijken van de auto die aan komt rijden. En dan kort licht knikken in de richting van de auto, of zelfs even de hand opsteken of vaag glimlachen.
Geef er een draai aan, doe het met zwier. Lichtvoetig. Bij die lichtvoetigheid hoort een zekere nonchalance. Niet te veel, want het moet geen opzichtige elegantie worden. Je verwerpt de tegenstelling tussen roekeloos en voorzichtig als een vals dilemma en steekt quasi-nonchalant het zebrapad over.