‘De mensen willen wel luisteren’, zegt de man die dagelijks op een kistje klimt om op straathoeken en pleinen de waarheid de wereld in te schreeuwen, ‘maar ze denken dat ze als ze te dichtbij komen iets moeten waarop ze niet zijn voorbereid, wat natuurlijk ook zo is, want we moeten in ons leven voortdurend van alles waarop we niet zijn voorbereid, op het hele leven zijn we niet voorbereid, jongen, elk stadium ervan betreedt de mens als een nieuweling en alle tijden zijn onzeker.’
Ha, daar hebben we ’m, de titel van de nieuwe roman van Joke van Leeuwen, Alle tijden zijn onzeker. De man, Gaston, geeft het zinnetje weinig nadruk, want hij presenteert zijn bestaansrecht als doemprediker allerminst onzeker: ‘Daarom is er de zekerheid van wat ik weet dat zeker is.’
Zo zeker weet de lezer dat nog niet. Gaston zegt dat hel en verdoemenis aanstaande zijn, voor de mensenmassa’s die als makke schapen achter de voortschrijdende moderniteit aanlopen, gretig naar nieuwe kennis, naar technologische ontwikkeling. Al heet dat in Gastons tijd nog geen ‘technologie’. Die nieuwerwetsigheden zijn elektriciteit, vaccinatie (wat dan nog ‘variolatie’ heet), ballonvaart. We bevinden ons in ‘die ene hoofdstad waar de rivier als een kromme ruggengraat doorheen stroomt’, Parijs, en het is 1783. Dus met de kennis van nu kunnen we Gastons doem debunken, in zoverre dat de gloednieuwe bliksemafleiders heus niet zorgden voor aardbevingen. Tegelijk herkennen we ook wel zijn angst voor het onbekende, de drang om het oncontroleerbare in te tomen – ook al weten wij dat die angst onterecht is, of die drang vergeefs.
Zo werkt de historische roman: hij gaat over het verleden én het heden, omdat het beschreven verleden onvermijdelijk geïnjecteerd wordt met de kennis van nu. De roman is immers nu geschreven en wordt nu gelezen, dus met kennis van hoe het afliep, hoe het echt zat. Maar tegelijk willen wij dat juist liever niet weten: wie een historische roman leest, wenst ook ondergedompeld te worden in dat verleden, zónder de toekomst te kennen. Die kenden de personages immers ook niet. Dus als ons heden te nadrukkelijk in het verhaal aanwezig is, voelen zij onecht, of ontstaat er te veel afstand om werkelijk met ze mee te voelen.
Het is een balanceeract. Of misschien moeten we het anders stellen: waarom lezen we een historische roman? Vanwege het verleden, vanwege het heden, of iets daartussenin: vanwege wat het verleden ons over het heden kan vertellen?
Susan Sontag
Arthur Japin wil iets zeggen over het verleden, zou je zeggen. Want hij schrijft boeken op basis van biografische feiten, van balletdanser Vaslav Nijinski, kunstschilder Edgar Degas, zangeres Anna Witsen. En zijn nieuwe roman, Het Stravinsky-spel, gaat over Susan Sontag, de Amerikaanse schrijver en denker, van wie Japins partner Benjamin Moser een geprezen biografie schreef. Waarom dan nog een roman, kun je je afvragen, waarom dan nog ‘een fictief verhaal’, zoals Japin in het nawoord benadrukt?
Omdat Sontag hier de Japin-behandeling krijgt, is het korte antwoord – en een langer antwoord geeft Japin zelf in zijn uitgebreide nawoord. Het Stravinsky-spel beschrijft de episode uit Sontags leven in Sarajevo, waar zij als zestigplusser een paar maanden verbleef. Het was 1993, oorlog, en zij zette een driest en opmerkelijk project op touw. In de belegerde stad vol getraumatiseerde mensen repeteerde zij met een groep acteurs voor een uitvoering van Becketts Wachten op Godot en bracht die op het toneel, bij wijze van culturele ontsnapping aan de grimmige realiteit. Voor de spelers, voor het publiek: regisseur Sontag gaf haar tijd en energie aan hen, ‘met gevaar voor eigen leven’, schrijft Japin. Het leek daar wel ‘ineens haar tweede natuur om er voor anderen te zijn’.
Zo stond Sontag niet bekend. Er bestaan ‘nogal wat anekdotes over hoe lastig zij kon zijn, egocentrisch, ontoegankelijk of kortaf’, en ‘hoe onnodig bot, bruusk en onaardig zij kon zijn’, schrijft Japin. Maar daartegenover plaatst de romancier haar ‘Stravinsky-spel’: Sontag fantaseerde er als jongeling al over hoeveel jaren van haar leven zij bereid zou zijn op te offeren, als ze daarmee een genie als Stravinsky (die ze als oude man een uitvoering van zijn eigen muziek zag bijwonen in Los Angeles) meer tijd van leven kon geven. Naast al haar welbekende egoïstische geldingsdrang dreef het verlangen om zich ‘op welke manier dan ook voor anderen nuttig te maken’ haar dus óók, zo wil Japin ons leren, bij monde van zijn verteller, haar (fictieve) vriend Cody, die dat verlangen met haar deelt.
Het probleem is: door Sontag in Het Stravinsky-spel primair neer te zetten als de toch-ook-best-sympathieke engel in Sarajevo, iemand die kan bewonderen en zich kan wegcijferen, maakt Japin alsnog een flat character van haar, eenzijdig en weinig gelaagd. Want verteller Cody kan wel benoemen dat Susan de reputatie had ‘ook gevaarlijk harteloos en ongeïnteresseerd te kunnen zijn, snel aangebrand en dan onnodig beledigend of ronduit bot en wreed’, maar dat krijgen we in de roman vrijwel niet te zien. Scènes waarin we Sontag zich onsympathiek zien gedragen (show, don’t tell!), hadden meer indruk gemaakt. Japins manier van vertellen, in analyses en niet in anekdotes, werkt de levendigheid tegen. ‘De oppervlakkigheid van de mensen had haar benauwd’ in het Arizona van haar jeugd, stelt Cody. Maar bewijzen, in de vorm van een scène, levert Japin te weinig.
Het Stravinsky-spel moet je dus niet lezen voor een veelzijdig beeld van het verleden, maar voor Japins benadering ervan. Hij voegt haar in zijn eigen troep van ‘geminachten, onbegrepenen, buitenstaanders, andersdenkenden, andersgekleurden, andersgeaarden’, zoals redacteur Peter Nijssen de Japin-personages opsomde in het nawoord bij de oeuvrecatalogus Mijn verzonnen familie (2022). De nieuwe roman beoogt dan ook ‘geen waarheidsgetrouwe weergave te zijn’, staat nota bene in het colofon, alsof dat een juridische bijsluiter betreft. Wonderlijk, in een roman, maar ja: wie met de geschiedenis speelt, heeft kennelijk toch iets uit te leggen. De historische figuur Sontag trekt dan ook de meeste aandacht in de roman; de verhaallijn van Cody, die haar in Sarajevo komt helpen omdat hij thuis iets te ontvluchten heeft (namelijk, als homoseksuele man, de aidsepidemie), weet toch nooit evenveel interesse te wekken. Zijn verhaal sluit niet écht aan bij het thema van de roman, namelijk Sontags opofferingsgezindheid.
Marie Antoinette
Ook in Joke van Leeuwens Alle tijden zijn onzeker gaat het over een historische figuur, de Franse koningin Marie Antoinette, vanwege haar Oostenrijkse afkomst ‘de Buitenlandse’ genoemd. Maar zij is niet belangrijker dan de andere (hoofd)personages: de vrolijke uitvinder Vince en zijn vrouw Marie, en de doemprediker Gaston en diens ‘discipel’ Pierre. Gewone mensen, die in de schaduw van de geschiedenis verdwenen zijn, krijgen de meeste ruimte in deze roman, zoals ook centraal op het omslag de onooglijke figuren staan die bijna wegvielen in de duistere marge van een schilderij van Jean-Honoré Fragonard. Dat herinnert aan Van Leeuwens bekroonde roman Feest van het begin (2012), die zich afspeelde in het Parijs van een paar jaar later, waar de Franse Revolutie was uitgebroken.
Destijds moest je dat grote verhaal als lezer min of meer zelf bij de beschreven kleine levens denken – en dat was een kwaliteit. Ook nu blinkt Van Leeuwen uit in levendigheid en details: ze schetst haar Parijs joyeus, of het nu gaat om een dranklokaal in de ochtend (‘Binnen zit de papegaai te zwijgen’), of om iemand met ‘een decolleté als een braakliggend veld’. Haar taal versterkt telkens de verwondering die zo past bij de karakteristieke Van Leeuwen-personages, buitenbeentjes die het vermogen hebben om met een lichte verbazing te kijken naar de wereld om hen heen – maar aan de greep ervan ook niet echt kunnen ontsnappen.
Want die omringende wereld en de tijd, de tijdgeest misschien, laten hun invloed gelden. Ditmaal springen de grotere verhalen wat meer in het oog – vooral omdat de parallellen tussen het Parijs en toen en de wereld van nu sterk aanwezig zijn. Vaccinatie: de een prijst de wonderen van de techniek, de ander voelt scepsis. Het succes van propaganda en leugens: angst verblindt en spektakel sells, dus de menigte laat zich bedotten. De mening van de menigte en wat die kan veroorzaken: daar heeft de (buitenlandse!) koningin, levend in een etalage, onder te lijden. Sowieso vormen de gevaren van menigtes, waar er in de roman vele van opduiken, een duidelijk motief. Het zijn allemaal fenomenen die bekend voelen. Alle tijden zijn onzeker, immers.
Van Leeuwen heeft dus iets te zeggen, over de kolkende massa’s waarin je als individu verdrukt kunt raken, als je niet oppast. Daarmee lijkt het zwaartepunt van haar historische roman toch in ons heden te liggen, ook omdat de parallellen met het heden de meest overtuigende verbindingslijnen zijn tussen de verschillende verhalen en personages. Die parallellen wil Van Leeuwen met haar verhaal tonen, en dat ligt er soms net te dik bovenop, zoals wanneer de volksjongen Pierre huivert ‘van het besef hoeveel macht men heeft over wie is uitgeschakeld’ en daarmee vooral Van Leeuwens sociale analyse debiteert.
Zijn verhaal gaat dan vooral over ons – en weg is de onderdompeling, in het verhaal, in het verleden. Dat is vermoedelijk precies wat deze historische roman over verleden én heden beoogt, maar het wringt wel.
Lees ook
Wie is hier het slachtoffer? Joke van Leeuwen schrijft knap fijnzinnig over ‘gaslighting’