Gaan onze boeven naar het buitenland? Als het aan staatssecretaris Ingrid Coenradie (Justitie en Veiligheid, PVV) ligt wel. Coenradie zou gedetineerden in Estland willen opsluiten, zo kopte RTL Nieuws maandagavond op basis van anonieme bronnen. Op deze manier zou ze de druk op Nederlandse detentiecentra willen verlichten.
Het Nederlandse gevangeniswezen kampt al jaren met een flinke capaciteitscrisis. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) gaat gebukt onder personeelstekorten en hoog ziekteverzuim bij bestaand personeel, met als gevolg dat steeds meer veroordeelden in vrijheid hun straf afwachten. Een onbevredigende situatie voor het nieuwe rechtse kabinet dat criminelen harder wil aanpakken.
Daarom wil de kersverse staatssecretaris zo snel mogelijk – vanaf 2026 – honderden gevangenen naar Estland sturen. Ambtenaren zouden het land al hebben bezocht en de gevangenis in Tartu het meest geschikt vinden. Hoe realistisch is dit?
Het is nogal een „wild plan”, vindt Sanne Struijk, hoogleraar sanctierecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. „Het lijkt heel simpel, maar is dat allesbehalve. Nederland heeft een eigen stelsel met bepaalde rechten voor gedetineerden. Hoe verhoudt zich dat tot het rechtsstelsel in een ander land? Hebben gevangenen in een ander land wel dezelfde rechten als hier? Dat valt te betwijfelen bij een land als Estland.”
Reden voor die twijfel is de periodieke rapportage van het Europese Comité voor de preventie van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT). Het CPT bezoekt regelmatig detentiecentra in EU-lidstaten om te kijken of er geen sprake is van mensenrechtenschendingen.
Gevangenen in Estland zouden vastzitten in erbarmelijke omstandigheden zonder de mogelijkheid om te luchten
In het meest recente rapport van het CPT over Estse gevangenissen zegt het comité „zeer bezorgd” te zijn over de „erbarmelijke omstandigheden” die werden aangetroffen in meerdere gevangenissen en politiebureaus, en over de zeer kleine cellen, waarvan sommigen amper 5 vierkante meter waren. Bovendien zou de overgrote meerderheid van gevangenen maandenlang, in sommige gevallen zelfs jarenlang, de hele dag in hun cel zitten zonder af en toe te mogen luchten.
Vreemdelingen
Een woordvoerder van de staatssecretaris wil niet reageren op het nieuws van RTL, en weigert te bevestigen of Estland de beoogde bestemming is. Maar vorige week meldden Britse media dat ook het Verenigd Koninkrijk overweegt om de druk op haar overvolle gevangenissen te verlichten door gevangenen naar Estland te verhuizen, nadat het land zelf had aangeboden cellen aan andere landen te ‘verhuren’. De Estse justitieminister Liisa Pakosta bevestigde aan de BBC dat dit plan inderdaad was besproken met haar Britse collega, maar dat er nog geen duidelijke afspraken zijn.
Het overnemen van buitenlandse gevangenen is gunstig voor Estland. De lage criminaliteit in het land heeft ervoor gezorgd dat de gevangenissen halfleeg zijn, waardoor de hoop is ontstaan dat Britse criminelen een broodnodige impuls van 30 miljoen euro (25 miljoen pond) kunnen geven aan de overheidsfinanciën van het land, aldus The Telegraph.
Coenradie kondigde afgelopen augustus in een Kamerbrief al aan „actief internationaal” naar oplossingen te zoeken, zoals „bepaalde groepen” in het buitenland hun straf laten uitzitten. Een van die groepen, aldus de minister, is de VRIS-populatie: vreemdelingen.
Lees ook
Nederlandse cellen zijn niet meer te vullen
Sonja Meijer, hoogleraar penitentiair recht aan de Radboud Universiteit, is „geschokt” door het idee en meent dat de gedachtegang achter het verplaatsen van vreemdelingen „te kort door de bocht is”. Want zodra die vrijkomen , moeten ze in principe Nederland verlaten. „Maar ook dán moet er gewerkt worden aan resocialisatie. Dat gaat niet als je in Estland gevangen zit.”
Slimmer straffen
Bovendien hebben gevangenen in Nederland één keer per week recht op bezoek, zegt Meijer. Toen Nederland tussen 2010 en 2016 celruimte verhuurde aan onder meer België – inspiratie voor het vermeende huidige plan van Coenradie – was dat nog enigszins te regelen. „Belgische gedetineerden werden toen vlak over de grens geplaatst, bij Tilburg, zo kon het bezoekrecht nog gerealiseerd worden. Maar in dit geval is dat niet mogelijk.” Er is nog steeds een overschot aan cellen, maar het personeelstekort is zo nijpend dat deze niet meer kunnen worden bezet.
De noodgreep miskent de situatie in Nederland, zegt Struijk, die het een soort ‘weg-is-weg-oplossing’ noemt. „Een andere oplossing zou bijvoorbeeld elektronische detentie zijn, met een enkelband, waarmee gedetineerden hun straf thuis kunnen uitzitten. Uiteraard voor de kleinere vergrijpen die korte straffen behoeven.”
Voorbeelden uit andere landen tonen volgens Struijk al aan dat deze manier herhaling van crimineel gedrag vermindert. Franc Weerwind, de voormalig minister voor Rechtsbescherming, stuurde vorig jaar nog een Kamerbrief over onder meer deze manier van „slimmer straffen”, zoals hij dat noemde. „Maar sindsdien bleef het stil.”
Beelden van verveelde jongeren, achter de computer, in de spoelkeuken en in de bus. Op de achtergrond tikt een klok. Op de radio klinkt een vrouwenstem die verkondigt dat de onrust in de wereld toeneemt. Het filmpje werkt toe naar een climax, achter elkaar komen klokken in beeld, het tikken alsmaar sneller. Ondertussen stelt een zware voice-over: „Tijden veranderen… en dat vraagt om jou.”
Het is een van de filmpjes uit een nieuwe campagne waarin defensie probeert jongeren zo veel urgentie te laten voelen dat zij zich bij het leger aansluiten. Vanwege de dreiging die uitgaat van Rusland en de onzekere steun van de Verenigde Staten in NAVO-verband, klinkt de roep voor een sterkere krijgsmacht steeds luider. Zo is het volgens defensie broodnodig dat de organisatie in 2030 honderdduizend militairen telt, waarbij dit aantal „in de jaren daarna kan verdubbelen”.
Om dit doel te bereiken wordt de druk op jongeren om de landsverdediging te overwegen verder opgevoerd. Niet alleen via de wervingscampagne, maar ook met de optie voor een verkort dienjaar, ofwel de „weerbaarheidstraining”. Daarnaast kregen veel zestienjarigen afgelopen week weer de zogeheten dienstplichtbrief. In deze brief worden jongeren (jongens én meisjes) jaarlijks geïnformeerd over de dienstplicht en de uitgestelde opkomstplicht. In Nederland bestaat nog steeds een dienstplicht, waarbij jongvolwassenen een tijdlang deel uitmaken van de krijgsmacht, maar het ministerie van Defensie roept dienstplichtigen niet meer op.
Lees ook
Moeten achttienjarigen weer in dienst? Veel Europese landen overwegen een vorm van dienstplicht
Dit jaar is de brief echter scherper van toon dan vorig jaar. Zo is het zinsdeel „zoals een dreigende oorlog” vervangen door „zoals een (naderende) oorlog” en is er een extra alinea toegevoegd waarin defensie een enquête aankondigt waarin jongeren later dit jaar zullen worden gepolst of ze voor de krijgsmacht willen werken. De alinea sluit af met de vraag: „Wil je hier nu alvast over nadenken?”
Veilig studeren
Op de strak onderhouden voetbalvelden van het door V.V. Heerenveense Boys geëxploiteerde sportcomplex De Akkers lopen de jongeren nog niet bepaald warm voor defensie. De meeste zestienjarigen beantwoordden de vraag of zij de dienstplichtbrief hebben gelezen met: „Een brief? Daar zullen mijn ouders wel mee bezig zijn. Het boeit mij eigenlijk niet.”
Tussen de ouders die langs de lijn hun zoons aanmoedigen, staat ook Idse (16). De dienstplichtbrief heeft hij ontvangen én gelezen, vertelt hij. De ambitie om defensie uit te breiden, daar staat hij achter: „Ik denk dat er zelfs wel wat meer aandacht voor mag zijn. Er zijn voor het land meer soldaten nodig om ons te beschermen tegen een eventuele oorlog met Rusland. Alleen, er mag ook bij de twintig- en dertigjarigen wat meer gepusht worden.” Zelf hoopt hij niet opgeroepen te worden. „Ik studeer liever veilig bedrijfskunde dan dat ik bij het leger ga. Het leger is echt een back-up”, zegt hij.
Even later vertelt ook Jelte (16) de landsverdediging vooral als laatste optie te zien. Tijdens de rust, in de dug-out, licht hij toe: „Ik heb andere plannen. Het klinkt misschien dom, maar ik heb totaal geen zin om bij defensie aan de slag te gaan.” De aanvoerder van zijn voetbalteam benadrukt daarnaast dat de extra moeite om nieuwe aanwas te vinden niet strookt met het huidige aannamebeleid: „Mijn broer wilde al bij defensie maar ze zeiden tegen hem dat er te weinig opleidingsplekken waren. Het zit vol!” Voordat Jelte zich voor de teambespreking naar de kleedkamer haast, sluit hij af: „Ik wil mijn leven niet wagen op een veldje ergens. Liever niet, nee.”
Terwijl de ene wedstrijd ten einde loopt, staat het volgende elftal alweer klaar om het veld te betreden. Speelster Jente (17) zegt verrast te zijn toen ze de dienstplichtbrief zag. „Ik dacht echt: wat moet ik nou bij defensie? Maar gelukkig roepen ze mij nu niet actief op. Weinig zin om dood te gaan”, zegt ze lachend. Ze hoopt en denkt wel dat door de enquête en de wervingscampagne meer van haar leeftijdsgenoten zich aanmelden bij de krijgsmacht: „Dan hebben we straks genoeg en is de kans klein dat ik erheen moet!”
Lees ook
Extra gevechtseenheden voor leger om te voldoen aan NAVO-norm: ‘Grootste groei sinds Koude Oorlog’
Een „cadeautje”, is de meest gehoorde kwalificatie van de wilde natuur die is ontstaan na het nemen van maatregelen om de rivieren, in dit geval de Waal bij Zaltbommel, meer ruimte te geven. „Ik ben vogelaar en vind het geweldig”, zegt Cassandra van Altena, die namens de vereniging Natuurwacht Bommelerwaard rondleidingen verzorgt door onder meer het Munnikenland in Poederoijen, dichtbij Slot Loevestein. Het gebied achter de dijk van de machtige Waal veranderde ongeveer tien jaar geleden van boerenland in een moeras – buitendijks en overstroombaar, bevolkt door konikpaarden en wilde runderen die het gebied min of meer kaal houden. En door vogels. „Een blauwborst”, hoort Van Altena. Even later: „Een graspiepertje.” „Een slechtvalk.” Vorig jaar nog zat hier de kwartelkoning.
Het is echt een soort kleine Biesbosch
Het Munnikenland is sinds de uitvoering van het programma Ruimte voor de Rivier een aantrekkelijk wandel- en fietsgebied. Een grote rivierdijk werd verwijderd, er kwam een andere, brede dijk voor in de plaats, veel verder weg van de stroomgeul van de Waal. Naar deze dijk vluchten de paarden en runderen bij hoog water.
Er zijn mensen, zoals bestuurslid Paul Kuenen van de dorpsraad Poederoijen, die het natuurgebied omschrijven als „een veredeld motorcrossterrein” dat mogelijk ook nog eens is vervuild met verontreinigd slib. „Ik vind het er niet mooier op geworden.” Maar de meerderheid is positief. „Er valt hier zo veel te beleven”, zegt Ria van Gelderen uit Andel, drie kilometer verderop. Ze komt regelmatig herten tegen, en ooievaars. Ze wandelt hier „vijf keer per week” met haar retriever. „Het is echt een soort kleine Biesbosch.”
Enkele kilometers stroomopwaarts, bij Gameren, is in het kader van Ruimte voor de Rivier een nevengeul aangelegd, meestromend met de Waal. Ook hier zie je veel wandelaars in de ooibossen, op natuurlijke wijze ontstane bossen langs een rivier, en op het zand van de met keien verzwaarde oever. We treffen Bernadette Keijser uit Bruchem met twee honden. „Ik schrok me wezenloos toen hier jaren geleden ineens grote kraanwagens in de uiterwaarden verschenen”, vertelt ze. „Enorme graafmachines haalden met grof geweld bomen en alle wilde bloemen weg. Ik durfde er niet meer te komen. Nu vind ik het gebied er mooier op geworden. Het is heel natuurlijk.” Ze klimt een heuveltje op. Van de noodzaak meer ruimte voor de rivieren te maken is de tachtigjarige ten zeerste doordrongen. „Ik woonde in Zaltbommel toen we in 1995 moesten worden geëvacueerd. Het was doodeng. We woonden aan de rivier. Het water kwam steeds hoger. Op een gegeven moment zag je op een parkeerplaats alleen nog de koppen van de lantaarnpalen.”
Cassandra van Altena is blij dat de Waal bij Zaltbommel meer ruimte heeft gekregen: „Ik ben vogelaar en vind het geweldig.”
Foto Merlin Daleman
Vervolg op ‘succesverhaal’
Tot 2018 werd in Nederland op ruim dertig plaatsen het programma Ruimte voor de Rivier uitgevoerd, voor ruim 2 miljard euro in tien jaar tijd. Aanleiding waren de hoogwaters, met grootscheepse evacuaties in de jaren negentig in het rivierengebied. Uitgangspunt was dat de Nederlandse rivieren toegerust moesten zijn op het verwerken van een hoeveelheid Rijnwater die bij Lobith het land binnenstroomt van 15.000 tot 16.000 kubieke meter per seconde, en 3.800 kubieke meter per seconde Maaswater bij Borgharen.
Nu is er een vervolg. Donderdag gaf minister Barry Madlener (Infrastructuur en Waterstaat, PVV) in Zaltbommel, aan de Waal, het startsein voor een nieuwe versie van het programma, Ruimte voor de Rivier 2.0. Madlener wil „voortbouwen” op het „succesverhaal” van het eerste programma. Hij herinnert aan de overstromingen van vier jaar geleden in België, Duitsland en Zuid-Limburg. „Voor Nederland zijn de gevolgen toen meegevallen. Dat heeft iets te maken met Ruimte voor de Rivier en dat vind ik een hele prestatie.”
Doel van het nieuwe programma, dat zich misschien wel over twintig jaar uitstrekt, is echter niet alleen overstromingen het hoofd te bieden, maar ook langdurige perioden van droogte. „We moeten soms ook zuinig zijn op water, dat is nieuw”, zegt Marieke Hofstra, programmamanager van Ruimte voor de Rivier 2.0. Zo moet er ook in droge tijden voldoende water door de IJssel blijven stromen om het IJsselmeer, „onze nationale regenton”, te vullen. Uit het IJsselmeer krijgen in droge zomers immers boeren in het noorden van Nederland water als de gewassen dreigen te verdorren. Dat vergt „keuzes over de inrichting van het rivierengebied”, aldus Hofstra.
Bodem van de Waal daalt fors
Daar komt een andere kwestie bij: de gestage daling van de rivierbodems. De bodem daalt doordat het water steeds sneller door de rivieren is gaan stromen, door het verdwijnen van meanders (lussen) en door de aanleg van kribben (een korte stenen dam die haaks staat op de kade). Die bodemdaling, die in de Waal hier en daar zelfs twee meter bedraagt, leidt in omliggend boerenland en natuurgebieden tot verdroging. Het grondwater daalt omdat het sneller naar de rivier afstroomt. Dat zorgt voor hinder voor de scheepvaart op de rivieren, bijvoorbeeld omdat sluizen relatief hoger komen te liggen.
Dankzij maatregelen die het rivierwaterpeil verlagen mag op die buitendijkse plek nieuwbouw worden ontwikkeld
Er liggen plannen om de erosie van de rivierbodems te stoppen door simpelweg zand of slib te storten. „Dat is op korte termijn relatief goedkoop”, zegt Marco Taal, die vijfendertig jaar geleden al, als jonge ingenieur, wees op uitslijtende rivierbodems. „Ik ben blij dat er nu iets gebeurt”, zegt hij glimlachend. Taal is inmiddels ‘trekker beleidskeuzes’ binnen het programma Ruimte voor de Rivier 2.0. Het nadeel van zand storten is volgens hem echter dat je het „tot in de eeuwigheid” moet blijven doen.
Veel „duurzamer” is het om de stroomsnelheid van de rivier te verlagen door meer meanders en nevengeulen aan te leggen. „Het meergeulensysteem is beter voor zowel de scheepvaart, de grondwaterstanden als de zoetwaterverdeling”, zegt hij.
In de buurt van Gameren heeft de rivier meer ruimte gekregen, na enkele hoogwaters.
Foto Merlin Daleman
Toch weer bouwen in de rivier
Nog meer nevengeulen derhalve, zoals bij Gameren, en daartoe natuurlijk zo min mogelijk in de uiterwaarden bouwen. „Het is niet verstandig om buitendijks te bouwen”, zegt minister Madlener. Zijn voorganger Mark Harbers (VVD) heeft bouwen in de uiterwaarden zelfs verboden.
„Ironisch” is dan wel weer, zegt natuurwacht Cassandra van Altena, dat het nieuwe programma is gepresenteerd in Zaltbommel – op twee minuten wandelen van de bouw van driehonderd buitendijkse woningen, op de plaats van een voormalige scheepswerf. Het is „een ideale plek pal naast het historische centrum”, aldus de gemeente. Van Altena: „Dankzij maatregelen die het rivierwaterpeil verlagen mag op die buitendijkse plek nieuwbouw, ter vervanging van de oude werfgebouwen, worden ontwikkeld.” Het maaiveld wordt tot acht meter boven NAP „opgetild”, zegt de gemeente, om de buitendijkse situatie „ervaarbaar” te houden.
„Bizar”, zegt wandelaar Bernadette Keijser erover. „Het is een mooi stuk van de rivier. Er is veel protest geweest tegen het neerzetten van huizen daar. Het is ongepast. En dat het toch is toegestaan, daar zijn ze bij de gemeente nog trots op ook.”
Een gewone namiddag, tegen het avondeten. Een stoet auto’s trekt traag Den Haag in, over het laatste stukje van de A12. Opstopping bij het stoplicht voor het Provinciehuis. Vaststaand verkeer op de Vaillantlaan in de Schilderswijk, op het kruispunt bij de Uithof in het zuiden van de stad.
’s Ochtends even na achten: ladende en lossende vrachtauto’s, bestelbusjes in de Goudenregenstraat, in de Frederik Hendriklaan. Schoolgaande fietsers slalommen eromheen. Het Hobbemaplein op een woensdagse marktdag, een wirwar van voetgangers met boodschappenkarretjes, fietsers, trams én auto’s. Op zaterdag is het nog veel drukker.
En altijd, in bijna alle Haagse wijken: automobilisten die rondjes rijden, speurend naar een schaarse parkeerplek.
Iedere stad zoekt een balans tussen auto, ruimte en leefbaarheid. In Amsterdam werd anderhalf jaar geleden een snelheidslimiet van 30 kilometer per uur ingevoerd en geëxperimenteerd met het afsluiten van verkeersaders. In Parijs worden straten autovrij gemaakt, in Londen geldt een emissiezone voor vervuilende voertuigen.
In Den Haag proberen stadsbesturen al tien jaar lang de Hagenaar op de fiets, in het openbaar vervoer of de deelauto te krijgen. Er kwamen snelfietsroutes, fietscursussen, goedkope fietsen voor kinderen, stallingen in leegstaande winkels. Sluipverkeer werd ontmoedigd, een circulatieroute ging verkeersstromen sturen, straten werden autoluw, parkeervergunningen gelimiteerd tot de derde auto, parkeerplekken gebruikt voor deelscooters.
Maar nog altijd is Den Haag de stad met de hoogste autodichtheid per vierkante kilometer én met de meeste inwoners per vierkante kilometer van Nederland. Het aantal auto’s per huishouden – 0,6 – nam in tien jaar nauwelijks af, terwijl het aantal inwoners groeide van 508.950 naar 568.419.
En het inwonertal stijgt verder tot 2040. „Het gaat niet meer passen”, zegt wethouder Arjen Kapteijns (Mobiliteit, GroenLinks). Hij rekent voor dat er honderdduizend inwoners bijkomen, vijftigduizend banen en 20 procent meer „verplaatsingen”. De stad kan in oppervlakte niet uitbreiden, want ze zit klem tussen kust en buurgemeenten.
Den Haag moet kiezen: wie krijgt welke ruimte?
De stilstaande auto
In de Fultonstraat in het Valkenboskwartier staat een picknicktafel op een parkeerplek, met een kleurige minibieb ernaast. Kinderen doen er spelletjes, volwassenen drinken koffie of wijn. De statige vooroorlogse huizen werden opgedeeld in meerdere appartementen. Ook in deze wijk moet je rondjes rijden als je wil parkeren.
„We hebben brutaal een tafel neergezet. We hadden geen auto, maar wel kleine kinderen. Waarom was er geen ruimte in de straat?”, zegt Eline Keus. Overbuurvrouw Estelle Smits: „De tafel zorgt ervoor dat we een dorp in de stad zijn. We kennen elkaar hier.”
Bewoners van de Fultonstraat krijgen een picknickbank in ruil voor het gebruiken van een deelauto. Foto Bart Maat
Toen de gemeente de picknicktafel weg wilde hebben, kwam een deel van de bewoners in opstand. Elders in de wijk waren al ‘fietsvlonders’ – parkeerplekken die worden ingeruild voor fietsnietjes – en ‘terrasvlonders’ voor cafés: waarom dan geen ‘bankvlonder’? Ruim 73 procent van de straatbewoners stemde in met het behouden van de tafel.
In ruil voor de plek die ze bezetten, deelt een aantal inwoners een auto; in dit stuk wijk gaat het om 102 gezinnen voor 15 auto’s. „De meeste auto’s staan een groot deel van de tijd stil. Je koopt ook geen vliegtuig voor één keer per jaar vakantie”, redeneert Walter Dresscher, die een bewonerscoöperatie opzette.
Zo’n deelauto of het openbaar vervoer, dat is gewoon niet realistisch voor hardwerkende mensen
Niet alle bewoners van de Fultonstraat zijn blij. „Er zijn mensen die een auto nodig hebben, wij worden hier weggepest”, zegt een van hen. Ze wil niet met naam in NRC, er is tussen buren onderling al voldoende ‘gedoe’ geweest over het parkeren. Ze zegt: „Acht maanden per jaar is het kutweer, dan zit er niemand aan die tafel.”
De picknickbank is niet haar enige irritatie. „Ik hoef echt niet voor de deur te staan, maar ga als gemeente zuinig om met de schaarse ruimte.” Ze wijst op andere parkeerplekken die werden ingeruild voor fietsnietjes of laadpalen, voor ondergrondse afvalcontainers. Voor een pakhuis waarin appartementen werden gebouwd, staan deelauto’s.
De nieuwe auto
Dat is het beleid van de gemeente: wanneer nieuwe woningen worden gebouwd, moet de projectontwikkelaar parkeren op eigen terrein mogelijk maken of bewoners wijzen op deelauto’s en openbaar vervoer.
In de Boomblauwtjelaan in de wijk Ypenburg, bij de socialewoningbouwflat die vier jaar geleden werd neergezet, leek dat geregeld. De binnenplaats werd geen tuin, maar een parkeerplaats. Jennifer Romijn was een van de eerste bewoners: „Er was een vol-is-vol-beleid. Als je niet kon parkeren, dan reed je terug de straat op.”
De parkeerplaats op de binnenplaats van de Hofbadtoren in de Haagse wijk Ypenburg. Foto Bart Maat
Er waren namelijk maar 62 plekken voor ruim honderd bewoners. Dat leek geen probleem, tót de gemeente betaald parkeren invoerde in dit gedeelte van de wijk, zoals volgens haar al was besloten bij de ontwikkeling van de flat in 2017, ook vanwege de nabijheid van een zwembad en bioscoop. En de flatbewoners géén parkeervergunning voor op straat.
Ze zijn woest in de flat. Volgens hen staat het parkeerterreintje naast de flat vrijwel altijd leeg. In de straten achter de flat, met koophuizen die deels een eigen parkeerplek hebben, hebben de bewoners – zoals buurvrouw Michelle van der Lubbe het verwoordt – „poet, twee of drie auto’s en wel een vergunning voor de straat”.
In de flat ging de woningbouwcorporatie loten. Romijn: „Ik heb geturfd, er zijn mensen ingeloot die geen auto hebben.” Een oplossing is door de gemeente gevonden op het parkeerterrein van het zwembad naast de flat, maar zegt ze: „Dat is niet zo ver, maar toch…”
Van der Lubbe valt bij: „Ik heb een dochtertje van acht maanden, sta ik daar.” Ze is verpleegkundige en werkt onregelmatige uren. „Zo’n deelauto of openbaar vervoer, dat is gewoon niet realistisch voor hardwerkende mensen.”
Dat is toch geen groen, dat perkje? Maak daar gewoon parkeerplekken van
Datzelfde zeggen de bewoners van de starterswoningen aan de andere kant van het zwembad. Zij balen óók van het betaald parkeren, voor de eerste auto betaal je 97 euro per jaar, voor de tweede 339 euro. Een treinstation ligt op een kwartier lopen, de tram op vijf. „Het ov is niet te doen met twee kinderen en boodschappen”, zegt een andere Jennifer.
Ze wil niet met haar achternaam in NRC, haar man Sandib werkt bij een ov-bedrijf. Ze hebben twee auto’s: „Wie gaat mij naar huis rijden als ik geen auto mag hebben?”, vraagt hij. Jennifer wijst naar een groenstrook tussen het zwembad en de parkeerplekken. „Als ze die nu weghalen en dan zo schuin de auto’s. Dan is er toch meer ruimte?”
De rijdende auto
In de Kaapstraat, in het Transvaalkwartier tussen de Haagse Markt en het Zuiderpark, wijst Ali Bekdur ook op een perkje. „Dat is toch geen groen? Maak er gewoon parkeerplekken van. Nu is het een verwaarloosd stukje dat ten koste gaat van de bereikbaarheid.”
In het stukje straat waar Bekdurs makelaardij is gevestigd, wordt volgens hem dubbel geparkeerd, op de stoep geparkeerd, en vooral wordt het ingereden terwijl het doodloopt. Dan proberen automobilisten achteruit weer terug te rijden. Iedere dag, verzucht hij, ontstaan er ruzies. De gemeente zegt dat door actief handhaven het „ongewenste gedrag” afneemt.
Hollanders van tachtig proberen nog te fietsen. Turken zeggen: ‘ben je gek?’
De Kaapstraat is doodlopend gemaakt om de onoverzichtelijke kruising waarop hij uitkomt, veiliger te maken. De vijfsprong is nu een viersprong, volgens de gemeente verbetert zo de doorstroom. Er is een ‘sterfietsroute’ om snel fietsen van de ene kant van de stad naar de andere te bevorderen.
„Hollanders van tachtig proberen nog te fietsen. Turken zeggen ‘ben je gek’”, zegt Isa Dohan van tabakshop Cigo. „Het is fietsweer, maar heb jij iemand zien fietsen terwijl je hier staat?” De auto is een statussymbool, maar ook, zegt Dohan: „Hier werkt iedereen: in de uitzendbranche, in de kassen, in de bouw.” Net als buurman Bekdur heeft hij zijn winkel nu aan een pleintje in plaats van de straar. „Het heeft parkeerplekken gekost.”
De twee „snappen heus wel dat er minder auto’s moeten komen”. „Maar onze straat doodlopend maken is niet de oplossing”, zegt Bekdur. „Ik ben in heel veel grote steden geweest, Londen, New York, Istanbul. Daar heb je een metro om snel van de ene kant naar de andere te gaan.” Dohan: „Ik zou drie keer moeten overstappen om van huis hier te komen.”
Buurvrouw Katja Dzhodova is wel blij: „Het is beter doodlopend voor de kinderen. Mensen rijden hier zo snel, wel tachtig.” Ook zij en haar man, die in de bouw werkt, hebben elk een auto. Eén minder? Dat zou lastig zijn, zegt ze.
Lees ook
Stapje voor stapje moet de Hagenaar de auto uit
De afgepakte auto
Wethouder Arjen Kapteijns krijgt vaak naar zijn hoofd geslingerd dat hij, als GroenLinkser, de „auto wil afpakken”. Kapteijns: „We doen dit juist om de stad bereikbaar te houden voor mensen die de auto écht nodig hebben. Dat kan als we anderen stimuleren om een alternatief te gebruiken dat qua betaalbaarheid en comfort hetzelfde is.”
Hij erkent: „We vragen ook wel wat. En mensen hebben een gevoel van privilege: de auto hoeft misschien niet daadwerkelijk voor de deur te staan, maar wel in de straat – en dan liefst voor niks.” Maar, zegt hij: „Dat is niet houdbaar.”
Kapteijns zegt ook: „Dit is geen politiek vraagstuk meer, dit is een ruimtevraagstuk. Mijn voorganger was een VVD’er, dáárvoor zat hier een D66’er. Wie hier ook zit, zal iets moeten doen.”
Alle coalitieakkoorden sinds 2014 reppen over „een optimale balans” tussen auto en ruimte, en over parkeer- en verkeersmaatregelen om de leefbaarheid te verbeteren. Of er nu een linkser college zat (met de Haagse Stadspartij), een rechtser (met Hart voor Den Haag), een college met ‘autopartijen’ als VVD of Denk, of met groene partijen als de Partij voor de Dieren of GroenLinks.
De openbare parkeerplaats aan de voorkant van de Hofbadtoren in de Haagse wijk Ypenburg. Foto Bart Maat
In de Haagse gemeenteraad, waar debatten snel gepolariseerd raken, is weinig overeenstemming. Daar werd de afgelopen maanden verhit gesproken over een referendum over het uitbreiden van betaald parkeren, en over de noodzaak van een zero-emissiezone. Over paaltjes die een sluiproute afsloten, een flat waarvan de bewoners om moesten rijden om de parkeergarage te bereiken, een plein dat heringericht zou worden.
Hagenaars willen, als je het ze vraagt, zelf ook een leefbare en bereikbare stad. Tótdat concrete projecten hun straat raken, merkt Jos de Jong van de Fietsersbond. Hij is regelmatig bij bewonersbijeenkomsten als een straat opnieuw wordt ingericht, en woonde veel raadsvergaderingen bij.
Den Haag, zegt De Jong, is aanzienlijk onveiliger voor fietsers en voetgangers dan andere steden. Maar ieder verbetervoorstel van het college kost ruimte voor de auto. „En dan lopen de emoties hoog op.” Ongeacht achtergrond, opleiding of inkomen.
„Straat voor straat” wil Kapteijns toch Den Haag proberen te overtuigen om minder de auto te gebruiken. „We parkeren ook niet meer op het Binnenhof”, zegt hij.
Lees ook
In Puchstad Den Haag moet de brommer een vergunning hebben