In onze hoogtechnologische en intens geëlektrificeerde samenleving zijn we het vergeten, maar magie en tovenarij waren tot voor kort de gewoonste zaak van de wereld.
De Britse historica Tabitha Stanmore brengt die dagelijkse omgang met magische handelingen weergaloos in beeld in haar Cunning Folk, dat gaat over Engeland vanaf de late Middeleeuwen tot in de achttiende eeuw. De titel verwijst naar de naam die toen gegeven werd aan duizenden ‘magische consultants’ die tegen betaling jan en alleman hielpen met hun problemen. Liefdesperikelen, staatsgrepen, geldtekorten, medische ellende, moordaanslagen, toekomstvoorspellingen, wraakneming – de magische vakman kon het allemaal regelen, min of meer.
Het vaakst ging het om genezingen en voorspellingen van geluk of ongeluk – „een duidelijk bewijs voor hoe moeilijk het leven kon zijn en ook hoe weinig andere medische professionals er toen waren”, schrijft Stanmore. Ze geeft veel fascinerende voorbeelden, meestal opgediept uit gerechtelijke archieven, waarin magie ook zijdelings aan de orde kwam. Een vrouw met een zwaar zieke baby, een monnik die uit het klooster wilde ontsnappen, een vrouw die haar gewelddadige echtgenoot wilde temmen.
Stanmores boek begint met een mooie eerste zin: „In de herfst van 1637 raakte Mabel Gray een paar lepels kwijt.” Nou en, denken we nu, wat kost nou een lepel? Maar toen was voor veel mensen een lepel een belangrijk bezit, dat vaak van generatie op generatie wordt doorgegeven. Mabel laat het er niet bij zitten en reist half Londen door op zoek naar een magische consulent, uiteindelijk wil de derde haar wel helpen. Voor het flinke bedrag van acht shilling verklaart deze ‘Meneer Tunn’ dat de lepels gestolen zijn maar dat ze op de zelfde plek weer zullen worden teruggelegd. Hoe het afloopt is helaas niet vastgelegd in de archieven. Maar ongetwijfeld zal Mabel iedereen in haar buurt verteld hebben over de magiër die haar bijstond. De dief zal waarschijnlijk een bekende zijn. „De truc is om de dader angst aan te jagen”, aldus Stanmore. Ineens liggen de lepels er weer.
Stanmore maakt ook duidelijk dat lang niet alle cunning folk oplichters waren. Rondtrekkende figuren waren minder betrouwbaar maar veel ‘tovenaars’ waren gewoon buurtgenoten. Mond-tot-mondreclame was de belangrijkste klantenwerving en als zij te vaak zouden teleurstellen zou het daarmee snel zijn afgelopen, aldus Stanmore. Er werd meestal ‘goed genoeg’ geleverd.
En de vraag naar hulp was ook erg groot. Zoveel armoede, zoveel ellende, en zo weinig helpende mensen buiten de eigen familie en vrienden, geen wonder dat mensen vaak een beroep op magiers deden. Dat was rationeel gedrag en zo schrijft Stanmore: een belangrijk alternatief voor hopeloosheid. Magie hield mensen mentaal op de been.