Jeugd niet zo crimineel, alleen wel in cyberspace

Een op de tien Nederlandse minderjarigen zegt zich het afgelopen jaar weleens schuldig te hebben gemaakt aan cyberdelicten of gedigitaliseerde misdrijven, zoals WhatsAppfraude, DDoS-aanvallen of hacken.

Dat blijkt uit de vandaag verschenen Monitor Jeugdcriminaliteit van het WODC, die elke twee tot drie jaar wordt gepubliceerd. Het aantal jongeren dat cyberdelicten zegt te plegen is volgens de onderzoekers opvallend hoog in vergelijking met het aantal jongeren dat vervolgd of veroordeeld wordt voor deze vorm van criminaliteit, namelijk 0,01 procent.

In de Monitor Jeugdcriminaliteit worden sinds 2000 de ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit beschreven. Het onderzoek bestaat uit de analyse van politieregistraties en veroordelingen, plus een steekproef onder ruim 20.000 jongeren. Daarin kunnen zij zelf melden of en welke delicten zij hebben gepleegd. Een van de vragen die de onderzoekers proberen te beantwoorden is of er sprake is van een verjonging of verharding van de jeugdcriminaliteit in Nederland.

Iedereen die de afgelopen jaren kranten las en televisie keek, zal die vraag waarschijnlijk bevestigend beantwoorden. Verhalen in verschillende media, onder meer gebaseerd op zorgen van justitie, gingen over jongeren die steeds jonger ernstige vormen van criminaliteit zouden plegen. Ook de politie zelf communiceerde de zorgen over steeds meer jonge daders. Volgens de onderzoekers is daardoor het beeld ontstaan dat de jeugdcriminaliteit zou zijn verhard en er sprake is van toenemend wapengebruik onder jongeren: met messen, vuurwapens en explosies.

Maar dat beeld komt volgens onderzoekers niet overeen met de cijfers. Het aantal 12 tot 23-jarigen dat verdachte of dader was van een misdrijf is sinds 2007 gehalveerd. Die daling vlakte de afgelopen vijf jaar af en stabiliseerde. Wel is er sinds 2019 plotseling een lichte toename van wapengebruik onder jeugdige verdachten te zien. Maar volgens de onderzoekers kan deze stijging mogelijk verklaard worden door veranderingen in registratie bij de politie.

Wapengebruik

Sinds 2018 kunnen er volgens onderzoeker André van der Laan in de systemen van de politie meerdere delicten die met elkaar te maken hebben worden geregistreerd, eerder werd enkel het zwaarste delict geteld. Zo is het nu eenvoudiger bij een geweldsincident met een mes, ook het wapen te registreren. „Sinds het op die manier vastgelegd wordt, zien we een sprongetje in wapengebruik dat sindsdien stabiel is gebleven.” Ook in Engeland was als gevolg van een andere manier van registreren een vergelijkbare toename in messengeweld onder jongeren te zien.

Ook zien de onderzoekers vanaf 2018, na een jarenlange, sterke daling, een toename van het aantal minderjarigen dat is veroordeeld voor ernstig geweld, zoals poging tot zware mishandeling of poging tot doodslag. Maar die cijfers stabiliseren weer in 2022 en 2023.

Kortom, zo stellen de onderzoekers, de cijfers wijzen er niet op dat jeugdige verdachten of strafrechtelijke daders jonger zijn geworden. Verharding wordt enkel beperkt en op de korte termijn teruggezien. Er zijn geen aanwijzingen dat jeugdcriminaliteit op landelijk niveau en op de lange termijn ernstiger is geworden.

Indruk op professionals

Van der Laan noemt het „logisch” dat professionals binnen politie en justitie toch aan de bel hebben getrokken over verjonging en verharding: „Het maakt indruk op professionals als zij jonge verdachten tegenkomen en ze kunnen daardoor concluderen dat daders steeds jonger worden.” De onderzoeker stipt aan dat dit niet iets is van de laatste jaren: ook in de jaren tachtig of vijftien jaar geleden was in de media en vanuit de praktijk te horen dat daders jonger werden. „Maar dat was ook toen niet terug te zien in de cijfers.”

Uit de steekproef onder Nederlandse jongeren zitten opvallende verschillen ten opzichte van de politiecijfers. Zo zeggen jongeren met een Nederlandse herkomst vaker dat ze een of meerdere delicten hebben gepleegd dan jongeren met een migratieachtergrond, maar blijkt uit politiecijfers het omgekeerde. Ook zijn jongeren in specifieke buurten in grote steden veel vaker verdachte van delicten dan leeftijdsgenoten op het platteland, terwijl er uit de steekproef geen relatie te zien is tussen het plegen van delicten en de plek waar jongeren wonen.

De onderzoekers nuanceren dat wel: het kan zijn dat bepaalde delicten niet worden gemeld in de zelfrapportage. Maar, zo zegt onderzoeker Van der Laan, het zou kunnen dat de politie extra gericht is op bepaalde buurten. „Het gevolg kan zijn dat kinderen uit bepaalde buurten een hogere kans hebben dan leeftijdsgenoten om verdacht te worden van een misdrijf.”

Ook op het gebied van cyberdelicten zijn er verschillen tussen veroordelingen en de zelfrapportage. Jongeren worden nauwelijks voor cyberdelicten veroordeeld. In 2021 ging het om 20 minderjarigen en 70 jongvolwassenen – mensen tussen de 18 en 23 jaar.

Toch zegt een relatief hoog aantal jongeren zelf zo’n delict te hebben gepleegd in de steekproef. Van de minderjarigen zegt 7 procent het afgelopen jaar een cyberdelict te hebben gepleegd: bijvoorbeeld het aanvallen van een ict-systemen. Onder jongvolwassenen is dat 5 procent. Daarnaast zegt zo’n 3 procent van de jongeren een gedigitaliseerd delict te hebben gepleegd: dat is traditionele criminaliteit die online plaatsvindt, zoals verkoopfraude via Marktplaats.

Volgens onderzoeker André van der Laan laat het gat zien dat er nog te weinig duidelijk is over jongeren die zich bezighouden met cybercriminaliteit. „We zien nu dat het grote aantal jongeren dat zegt online delicten te plegen, niet weerspiegeld wordt in de politiedata. Het is belangrijk om er achter te komen of jeugdcriminaliteit zich verplaatst naar online. Daar weten we nu nog te weinig van af.”