Schrijver Ian McEwan: ‘Herinneringen ophalen kan ook heel vrolijk zijn’


Foto Merlijn Doomernik

Interview In de nieuwe, deels autobiografische roman Lessen van Ian McEwan komt de hoofdpersoon op latere leeftijd achter het bestaan van een broer. Zijn moeder is dan al dementerend. ‘Pas na hun dood kon ik over mijn ouders schrijven.’

Twintig jaar geleden kreeg Ian McEwan er ineens een broer bij. Zijn moeder was al oud, weduwe, dementerend. Zelf liep hij tegen de zestig, de broer bleek een paar jaar ouder. Diens bestaan was net aan het licht gekomen, toen hij, metselaar van beroep, zelf op onderzoek was uitgegaan. Enkele weken na zijn geboorte was hij op een kil treinstation door zijn moeder toevertrouwd aan onbekenden. Mensen die zij nooit meer zou terugzien – een ontmoeting die werd gevolgd door haar troosteloze terugreis met de trein, misschien met de arm van haar zus om haar schouder, maar met lege handen en alleen.

Zo staat het in Lessons, vertaald in het Nederlands als Lessen, de nieuwe roman van de Britse schrijver Ian McEwan (74), waarin de hoofdpersoon ook achter het bestaan van een onbekende broer komt. En zich voorstelt hoe dat moet zijn geweest, voor zijn moeder.

De roman is autobiografisch. „Voor het eerst”, zegt de schrijver, tijdens een kort bezoek aan Amsterdam. „Deels, ik denk voor een kwart.” Daaronder valt het deel over „de nieuwe broer”, zoals McEwan hem nog altijd noemt.

Zijn moeder gaf het kind weg omdat het buitenechtelijk was. Ze raakte zwanger tijdens een affaire, terwijl haar man vocht in de Tweede Wereldoorlog. Iedereen zou baan, reputatie en toekomst riskeren als het uitkwam. Dus het kind werd afgestaan, via een krantenadvertentie (‘volledige overgave’). Twee jaar later sneuvelde de echtgenoot aan het front, waardoor de weg vrij was voor een nieuw gezin, een paar jaar later werd Ian McEwan geboren.

Je moest het vanuit haar optiek en door de bril van de oorlogsjaren zien, staat in Lessen. De tijd waarin ze leefde en haar lotgevallen zijn niet los van elkaar te zien.

Ja, knikt hij beslist, dat voelt voor McEwan als een verplichting: als hij een roman schrijft, móét die iets tonen van de tijd waarin we leven. „Hoewel ik niet denk dat iedere schrijver dat zou moeten doen – dit is geen manifest – vind ik dat wel als lezer het interessantst. Een sociaal-realistische roman, zoals ik die schrijf, kan een soort echo of weerspiegeling geven van waar we staan, van het gevoel van onze tijd.” En er rolt nog een volzin uit zijn mond: „Mijn gevoel is dat wanneer een roman zich toespitst op een individu dat in botsing komt met zijn tijd, in die frictie een zekere waarheid te vinden is over hoe het met ons gaat.”

Hoe het leven van een individu beïnvloed wordt door de tijd waarin hij leeft, en hoe het verleden doorwerkt in het heden – het zijn onontkoombare onderwerpen in het oeuvre van de Britse schrijver. De ingrijpende oorlog in Boetekleed (2001), de schaamtecultuur en de moeizame seksuele moraal in Aan Chesil Beach (2007). Maar zelden ging het zo prominent over die frictie als in Lessen. Het is McEwans omvangrijkste roman tot dusver. Het toont niet alleen de tijd waarin we nu leven, maar ook de zeventig jaar waarin McEwan, telg van de naoorlogse generatie, leefde. Voor generatiegenoten is het een feest der herkenning: de schrijver kreeg er afgelopen zondag Theater Carré mee vol.

Het is een groot boek zoals hij altijd al eens wilde schrijven, vertelt hij. De roman begon met een lijstje van historische gebeurtenissen, beginnend bij de Tweede Wereldoorlog, en dan de Cubacrisis , de val van de Muur. „Maar het is één ding om te zeggen: ik schrijf een roman die beschouwt hoe internationale gebeurtenissen binnendringen in een ‘gewoon’ leven. In de literatuur draait het om de details, om een specifiek verhaal, het leven, of verzonnen leven, van personages. Anders wordt het steriel, of een essay of een journalistiek stuk.”

De doorbraak kwam in wat de openingspassage van Lessen werd: hoofdpersoon Roland Baines voelt een brandende aanraking op zijn bovenbeen, van zijn pianolerares. Het is het startschot van een liefdesaffaire die ook een misbruikzaak is. Roland is een tiener, minderjarig, de pianolerares eind twintig.

Dat is fictie. Geenszins autobiografisch, zegt McEwan, die charmant en onderhoudend vertelt en daarmee niet altijd de vraag direct beantwoordt. „Ik heb nooit pianoles gehad, speel geen piano – ik luister. Een oude vriend van me is een groot voetballiefhebber. Hij heeft alleen ooit gevoetbald in het park op zondagmiddag, ik deed soms mee… Hem werd eens gevraagd of hij voetbalde, waarop hij zei: ‘Nee nee, maar je zou me eens moeten zien kijken!’ Dat is ook mijn antwoord: je zou me eens moeten horen luisteren!”

Als je gaat schrijven, moet je het juiste materiaal vinden, vergelijkbaar met wanneer je een pak wil maken en eerst nog de geschikte stof moet vinden

Ernstiger: „Als je gaat schrijven, moet je het juiste materiaal vinden, vergelijkbaar met wanneer je een pak wil maken en eerst nog de geschikte stof moet vinden. Dat was Roland. Hij kon de last dragen van het verhaal dat ik wilde vertellen.”

Lessen is een reconstructie van hoe Roland Baines’ leven gelopen is – op verschillende momenten beziet hij dat, als dertiger, vijftiger en zeventiger. Hoe de Cubacrisis en de dreiging dat alles plots afgelopen zou kunnen zijn, hem inspireerde om op de avances van de pianolerares in te gaan. Hoe de moeder van hun jonge kind aangevuurd werd door de inertie van haar moeder tijdens de Tweede Wereldoorlog, om haar eigen weg te gaan en het gezin vaarwel te zeggen. Hoe de val van de Muur hen weer bijeenbracht: werelden die weer samenkwamen, maar ook voorgoed gescheiden bleven.

Evenzeer als over die inwerking van historische gebeurtenissen gaat de roman over doorwerking van het verleden. De affaire met de pianolerares beïnvloedt Roland. Het heeft hem beschadigd, wellicht, al kun je nooit zeggen of het schade is, omdat je niet weet hoe zijn leven anders was gelopen.

„Ik was in de zeventig en besloot dat het tijd was voor een uitgebreide terugblik. En ik had ook geluk met de pandemie: door de afwezigheid van verplichtingen kon ik dag in, dag uit doorschrijven, soms twaalf, veertien uur per dag. Veel schrijvers voelden zich afgesneden van het leven dat hen juist gaande hield, maar voor mijn terugblik was het perfect.”

Waarin zat de aantrekkingskracht van die terugblik?

„Beslist in het verhaal van mijn ouders en de baby die weggegeven werd. Daarom was het niet alleen een kwestie van de internationale gebeurtenissen oproepen, het was een onderdompeling in het leven van mijn ouders. Ik had al vermoedens, maar het schrijven bevestigde de treurigheid die over mijn moeders leven hing.”

Hoe kreeg de roman dat voor elkaar?

„Ik moest alles uitspelen, me inleven, scènes ervan maken. Dat bracht nieuwe herinneringen naar boven, waardoor ik me realiseerde: ze heeft altijd met dit voorval moeten leven. Ze heeft met een blijvend schuldgevoel gezeten. Toen mijn nieuwe broer contact opnam dementeerde ze al, ze herkende niemand, voor haar was iedereen ‘tante’. Was hij een jaar eerder gekomen, dan had hij haar van een levenslang schuldgevoel kunnen bevrijden.”

Was u bij die ontmoeting?

„Nee, hij wilde alleen gaan, en dat was natuurlijk goed, ze was zijn moeder. Maar ik kon me voorstellen wat er zou gebeuren, ik was vaak bij haar geweest. David, mijn nieuwe broer, is daarna nog op bezoek geweest bij mijn moeders zus, die erbij was op dat treinstation. Ik had dat nooit geweten. Mijn tante had dat nooit aan iemand verteld, niet eens aan haar man. Toen ze mijn broer ontmoette, huilde ze en huilde ze. Hij zei: ‘Ik was die baby, en nu zitten we hier thee te drinken.’ Het was een buitengewone ontmoeting.”

En dat leerde u iets over hoe een gebeurtenis kan doorwerken in een leven.

„Dat mijn moeder het met zich meedroeg, werd me duidelijk toen ik terugblikte op mijn jaren met haar. Belangrijk is dat ik op mijn elfde naar kostschool ben gestuurd, tweeduizend kilometer van huis, want we woonden destijds in Noord-Afrika. Dan ga je, hoezeer je ouders dat ook willen ontkennen, praktisch uit huis. Dat heeft belangrijke consequenties voor het leven van een tiener. Je kunt je afvragen of Roland daardoor openstond voor wat er met hem gebeurde.”

Was de kostschool traumatiserend?

„Het was onbevattelijk om ineens volwassen verantwoordelijkheden te moeten dragen. Voor je spullen bijvoorbeeld, je kleren, je tas, je huiswerk. Heb je alles bij je? Eén nukkige dame ontfermde zich over zestig elfjarigen, dus we waren smerig, onze knieën zaten vol vlekken en schrammen, onze nagels werden niet geknipt, ons haar zat alle kanten op. En inkt – we konden niet met inkt omgaan, dat zat overal. Maar er was ook de prachtige natuur. Ik herinner me dat in onze slaapzaal een plattegrond van de omgeving hing en een paar kilometer ten zuiden van onze school een meertje in het bos lag. Met een andere jongen ging ik op zoek en we vonden het. Het voelde alsof we de ontdekkers waren… Alles wat ik me had voorgesteld van kostschool kwam uit.”

Dat klinkt heerlijk.

„Absoluut!”

Maar u was juist op zoek naar de oorsprong en de gevolgen van iets pijnlijks?

„Het is soms verrassend om te merken dat herinneringen ophalen ook een heel levendige en vrolijke ervaring is. Dat is de dubbelzinnigheid van het leven. Het was wel pijnlijk waar het over mijn ouders ging. Zij zijn lang getrouwd geweest, er was veel onafgerond en verdrietig aan hun leven. Ze woonden altijd in het buitenland, dat was een keuze, ik denk: om die dramatische gebeurtenis achter zich te laten.”

Is er meer terug te redeneren naar dat verdriet?

„Alle vier de kinderen van mijn moeder zijn weggestuurd – haar twee kinderen uit haar eerdere huwelijk zijn niet grootgebracht door haar en mijn vader, en ik werd naar kostschool gestuurd. Dat lag aan mijn vader. Ik dronk als dertiger eens bier met hem en toen zei hij: ‘Weet je, zoon, een relatie is altijd ingewikkeld als er kinderen in de buurt zijn.’ Ik wilde daar wel meer van weten, maar hij had er verder niets over te zeggen, het was een aanname.”

Mijn vader was dominant en moeilijk te betwisten

Weggestuurd worden, welk effect had dat op die kinderen?

„Ik denk dat ik de gelukkige ben. Ik weet niet hoe ik mijn adolescentie was doorgekomen in de directe omgeving van mijn vader. Maar ik denk dat je, al die levens beschouwend, van mijn halfbroer en -zus en van de nieuwe broer en mij, een grote rots midden op het pad van het leven ziet staan en dat is de persoonlijkheid van mijn vader.

„Hij was krachtig, dominant, moeilijk te betwisten. Kafka schreef ooit aan zijn vader: jij sloot je armen en benen om de landkaart van mijn wereld en ik moest een klein eilandje zien te vinden waar ik heen kon, zonder dat jouw ledematen in de weg zaten. Wij moesten dat eilandje tussen zijn ledematen vinden. Ik had mazzel, omdat ik relatief kort in zijn buurt verkeerde.

„Dat zag ik pas volledig in toen ik dit boek schreef, en ik had dit nooit kunnen schrijven als mijn ouders nog hadden geleefd. Philip Roth, met wie ik omging toen hij in de jaren zeventig in Londen woonde, zei eens tegen me: ‘Je moet schrijven alsof je ouders dood zijn.’ Dat kon ik niet. Pas na hun dood kon ik over ze schrijven zonder angst voor hun gevoelens.”

Toch voelt het ook weer te simplistisch om uit de roman de ‘les’ te trekken dat een mens nooit onder het juk van zijn jeugd uit komt. Zoals het ook te simpel lijkt om te zeggen dat alles in Rolands leven te relateren is aan die affaire, dat misbruik.

„Absoluut. Ik wilde schrijven over het feit dat we buitengewone ervaringen kunnen hebben, heftig, droevig, vreugdevol, maar welke ‘les’ leer je ervan? Je vervalt dan in clichés, ‘blijf bij jezelf’, ‘wees vriendelijk’… Maar toch: hoe meer je meemaakt, hoe meer je toch voelt dat je iets te weten komt. Het is moeilijk om dat te destilleren tot een les.”

Misschien moet je het niet willen destilleren? Misschien werd dit daarom uw dikste roman?

„Ik wilde de lezer graag het gevoel geven hoe het is om een heel leven te leiden, zodat hij of zij meeleeft met het personage, álles meekrijgt en uiteindelijk toch dezelfde moeite heeft met het formuleren van lessen. Dat lijkt me het realisme, van het sociaal-realisme van deze roman.”