De eerste confrontatie van het bijzondere kabinet-Schoof met de Tweede Kamer op 3 en 4 juli was er een in stijl. Al even ongewoon als het kabinet zelf: soort van extraparlementair (maar niet echt), gebaseerd op een summier bedoeld hoofdlijnenakkoord (maar toch uitgebreid en gedetailleerd) en nagenoeg volledig bestaand uit ‘nieuwe’ bewindslieden (waarvan zowat de helft van buiten de politiek) en geleid door een niet gekozen minister-president. Waar bij dat eerste optreden wel te verwachten viel dat de oppositie het kabinet bij de lurven zou pakken (wat reuze meeviel), was het juist het over en weer vliegende serviesgoed van de kant van de coalitiepartijen dat verbaasde. Nadat premier Dick Schoof net aan Tweede Kamerlid Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) had verzekerd dat hij er als premier zou zijn „voor alle Nederlanders, met en zonder hoofddoekje” retweette vicepremier Fleur Agema (Volksgezondheid, Welzijn en Sport, PVV) een oud Twitterbericht van de Amsterdamse burgemeester Femke Halsema, waarin die sprak over moeite met hoofddoeken.
Daarop ontspoorde het debat, moest Schoof aan de noodrem trekken tijdens een schorsing, en vlogen de coalitiepartijen elkaar in de haren. PVV-fractieleider Wilders botste hard met zijn ambtgenoot, VVD-fractievoorzitter Dilan Yesilgöz, die hij van een „vuile valse beschuldiging” betichtte. En hij deed er nog een schepje bovenop door de premier na diens terughoudende reactie op racisme-verwijten van de oppositie toe te bijten: „Het is slappe hap. Als uw mensen worden aangesproken als racist, verwacht ik dat u daar direct afstand van neemt.”
Lees ook
Wanvertoning in Tweede Kamer wekt twijfels over toewijding aan landsbestuur
Is die eerste vertoning van dit ongewone en moeizaam tot stand gekomen kabinet een teken aan de wand? Is dit kabinet – vanwege constructiefouten en onderling wantrouwen tussen de coalitiepartners – instabiel en op korte termijn ten dode opgeschreven? Daar hebben veel mensen een opvatting over. We zijn immers een land vol geestdriftige politieke duiders. Maar kan je ook een echte voorspelling doen over de overlevingskansen van een kabinet? Wetenschappelijk gezien niet echt. De geschiedenis herhaalt zich niet, ook niet de politieke.
De geschiedenis rijmt
Maar, zo zou de Amerikaanse schrijver Mark Twain ooit hebben gezegd, al herhaalt die geschiedenis zich dan niet, ze rijmt wel. Je kunt er van leren en er zijn zeker patronen. Als dat zo is, wat zou die parlementaire geschiedenis ons dan kunnen leren over de toekomstkansen van het kabinet-Schoof? Nou, ten eerste – een beetje een dooddoener misschien – dat een kabinet maar zo stabiel is als de politieke context waarin het opereert.
In tijden waarin moeilijke keuzen, zoals bezuinigingen, moeten worden gemaakt tegen een achtergrond van grote of groter wordende politieke tegenstellingen wordt regeren voor kabinetten nogal eens moeilijk. Denk bijvoorbeeld aan kort zittende kabinetten, zoals die van Van Agt II (1981-1982), Balkenende I (2002) en Rutte I (2010-2012). Maar daarvan bestaan ook tegenvoorbeelden, zoals die van de kabinetten Kok (1994-2002) of het kabinet-Rutte II (2012-2017).
Veel coalitiepartners
Je kunt ook kijken naar de constructie. Zijn kabinetten met veel coalitiepartners instabieler dan die met slechts enkele partijen achter zich? Dat zou je misschien zelfs uit kunnen rekenen. De standaardzittingstermijn van een kabinet was de afgelopen eeuw vier jaar – de periode tussen twee Tweede Kamerverkiezingen (1.460 dagen). De meest omvangrijke combinaties – vijfpartijen-kabinetten – houden het in de periode 1918-2023 niet lang vol (54 procent van de vierjaarstermijn). Ze komen weinig voor (12 procent van het totaal). En dat zittingsgemiddelde wordt dan nog vertekend door het kabinet-Den Uyl 1973-1977 (als je dat al als zo’n quintet-kabinet kunt aanmerken), dat de hele rit uitzat. Vierpartijenkabinetten, zoals het kabinet-Schoof, hebben een betere overlevingskans: gemiddeld 62 procent van de termijn.
Driepartijenkabinetten doen het, in tegenstelling tot wat je misschien zou verwachten, niet zo heel veel beter: 59 procent van de volledige periode. Tweepartijkabinetten doen het maar net iets beter dan vierpartijenkabinetten: 65 procent van de hele termijn. De samenstelling zegt dus niet direct iets over stabiliteit en kansen van een kabinet.
Kortzittende kabinetten
Wat wel opvalt is dat Nederlandse kabinetten in het algemeen kort zitten. Tussen 1918 en 2023 hielden ze het gemiddeld maar 2,4 jaar vol (61 procent van de volledige termijn). En zelfs maar 55 procent van die termijn als je rekent tot aan het moment dat een kabinet zijn ontslag aanbood en demissionair werd (2,2 jaar gemiddeld). Alle kabinetten in Nederland zijn dus eigenlijk instabiel – en dat was tussen 1848 en 1918 niet beter: toen zaten kabinetten gemiddeld maar zo’n 2,6 jaar. Kort zitten hoort erbij, maar het lijkt voor de stabiliteit van een kabinet wel uit te maken of een premier uit een partij komt die bij de Tweede Kamerverkiezingen – afgetekend – de grootste was. Dat geeft een minister-president kennelijk gezag binnen het kabinet en tegenover de Kamer. Het lijkt daarbij zelfs een beetje te helpen als de lijsttrekker van zo’n afgetekende winnaar ook premier wordt. Daarvan is maar een tegenvoorbeeld: het kabinet-De Quay (1959-1963).
Jan de Quay, in 1959 Commissaris van de Koningin, werd ‘tegen wil en dank’ premier, al was hij dan niet in de Tweede Kamer gekozen bij de laatste verkiezingen – een ongekozen premier, net als Dick Schoof, die met zijn kabinet de volle rit uitzat. Maar dat beeld vertekent: De Quay was lid van de Katholieke Volkspartij (KVP) die 49 van de 150 zetels had binnengehaald bij de Tweede Kamerverkiezingen. En dat politieke gewicht en gezag bracht hij namens de KVP mee binnen in het kabinet en de Tweede Kamer. Dat politieke gewicht geeft gezag aan een minister-president die in Nederland eigenlijk geen echte bevoegdheden heeft om de bak met kikkers die meerpartijenkabinetten zijn, te sturen. Hij is er alleen maar verantwoordelijk voor.
Vakantie deed Schoof goed
Als voorzitter van de ministerraad moet hij het werk van zijn medeministers coördineren en zo de eenheid van het regeringsbeleid bevorderen. Dat is ongehoord lastig in Nederland coalitieland. En als je niet subtiel je tanden aan je collegaministers kunt laten zien (‘Weet je nog wat er afgelopen verkiezingen gebeurde? Pas jij maar op, anders vreet ik je op voor de aankomende verkiezingen…’) wordt dat haast onmogelijk. En dat is nu juist het politieke gewicht dat Dick Schoof ontbeert – het onzichtbare drukmiddel van de samenwerking in coalitiekabinetten: flinke verkiezingswinst op zak.
Het zomerreces kon na 4 juli niet snel genoeg komen, en de vakantie deed de persoon Dick Schoof zichtbaar goed. Hij maakt een uitgeruste indruk en zal die energie hard nodig hebben, want met de begrotingsonderhandelingen en het schrijven van het gedetailleerde regeringsprogramma in het vooruitzicht lijken donkere wolken zich boven het kabinet samen te pakken.
Een eerste barstje was er al. Met minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV) zat Schoof de afgelopen week al duidelijk niet op één lijn. Zij wilde voor of op Prinsjesdag de ‘asielcrisis’ uitroepen, de premier vond dat dit nog moest worden uitgezocht, na Prinsjesdag.
Met 60 dagen op de teller kan het kabinet-Schoof in ieder geval niet meer het kortst zittende kabinet in de Nederlandse parlementaire geschiedenis worden. Die twijfelachtige eer komt het minderheidskabinet-Colijn IV toe dat eind juli 1939 al twee dagen na de beëdiging zijn biezen kon pakken.
Reddingsboei
De parlementaire geschiedenis geeft misschien nog andere hoop. Voor de kansen van het kabinet-Den Uyl (ook een beetje extraparlementair, vol met nieuwkomers en eigenlijk zonder echt regeerakkoord) werd in 1973 ook geen cent gegeven. Toch zat het de hele termijn uit. Maar dat was toch vooral te danken aan de grote oliecrisis die het land eind 1973 lamlegde en de ministersploeg in elkaars armen dreef. Ze vertrouwden elkaar niet, maar waren wel op elkaar aangewezen.
Lees ook
Kabinet akkoord over begrotingsplannen na overleg tot diep in de nacht
Moet het kabinet-Schoof ook maar hopen op een crisis uit onverwachte hoek als reddingsboei? Misschien, al gaat de parallel niet helemaal op. Nooit eerder was er na 1918 een kabinet waarvan alle politieke leiders in een schuttersput in de Tweede Kamer gingen liggen, met een partij aan boord die wordt geleid door één man, die zonder interne tegenspraak vijftien jaar zulke radicale ideeën ventileert dat de andere coalitiepartners het nodig vonden hem schriftelijk, vooraf, te doen beloven dat hij zich aan een gemeenschappelijke basislijn voor het waarborgen van Grondwet, grondrechten en de democratische rechtsstaat zou gaan houden. Een grootste regeringspartij die niet de minister-president levert, en die moeite had met de rekrutering van bewindslieden die stuk voor stuk onervaren zijn. Onze parlementaire historie schiet te kort om een voorspelling te doen over de kansen van dit unieke kabinet. Maar wie de meest recente geschiedenis kent, proeft dat die kansen niet groot zijn