Het lichaam is een kwetsbaar bezit. Dat besef heeft altijd geleefd, maar tegen het eind van de veertiende eeuw kreeg het gestalte in een ongewoon ziektebeeld, zo valt op te maken uit de toenmalige medische literatuur. Daarin worden patiënten beschreven die ervan overtuigd waren dat hun lichaam gemaakt was van glas, destijds een nieuw en bijzonder materiaal. Het bekendste slachtoffer van dit waanbeeld was de Franse koning Karel VI, die geen enkele aanraking verdroeg. Dan zou hij breken.
Aan dit fenomeen ontleent de Britse schrijfster en podcastmaker Caroline Crampton de titel van haar boeiende boek over de geschiedenis van hypochondrie: A Body Made of Glass. Het glazen lichaam, fragiel én doorzichtig als het is, levert in haar ogen een fraaie metafoor voor de hypochondrische conditie, met enerzijds de ervaring van extreme kwets- en breekbaarheid, en anderzijds een diep verlangen naar totale transparantie. Het glazen lichaam belooft alwetendheid, de mogelijkheid alles te zien wat erin omgaat, waarmee de knagende onzekerheid die de hypochonder kwelt eindelijk tot zwijgen kan worden gebracht.
De geschiedenis van hypochondrie is onlosmakelijk verbonden met die van de geneeskunde. Crampton volgt het begrip door de eeuwen heen en doorsnijdt deze reconstructie met haar persoonlijke medische geschiedenis; een keuze die overwegend goed uitpakt. Op haar zeventiende werd Crampton gediagnosticeerd met Hodgkin lymfoom. De tumor in haar hals markeerde het begin van een jarenlang behandeltraject met bestraling, chemo-kuren en een stamceltransplantatie. Al jaren geleden is ze genezen verklaard, maar haar fixatie op ziek-zijn bleek blijvend en komt periodiek tot uitbarsting in angstaanvallen waarin ze voor de spiegel verbeten en koortsachtig haar halsstreek bevoelt en op jacht gaat naar tekenen die erop duiden dat het weer helemaal mis is.
Die medische voorgeschiedenis fungeerde als een training in het voortdurend monitoren van haar lichaam en in het zenuwslopende denken aan het ergste. Echte, gediagnostiseerde ziekte en hypochondrie zijn dus geen tegenpolen, aldus Crampton, maar eerder elkaars compagnons. Hypochondrie komt ook vaker voor bij mensen met een geschiedenis van ernstige ziekte. Ruim tien procent van hen lijdt eraan, terwijl de schattingen voor de algemene bevolking in de afgelopen decennia schommelen tussen de vier en zeven procent.
Hypochondrium
Het begrip hypochondrie kent een lange en meanderende geschiedenis. Zoals gebruikelijk in ziektegeschiedenissen begint Crampton bij de oude Grieken. Hippocrates gebruikte het begrip als aanduiding voor het bovenste deel van de buikholte. Voor hem was dit hypochondrium niet meer dan een anatomische term.
Dat veranderde naarmate de in het hypochondrium gelegen organen, lever en milt, vaker geassocieerd werden met zwarte gal, een van de vier lichaamssappen die in de toenmalige visie het lichaam regeerden. Ziekten waren het gevolg van een teveel of een tekort van deze stoffen, waardoor het gewenste evenwicht verstoord raakte. Een overmaat aan zwarte gal zou leiden tot zwaarmoedigheid en andere symptomen die hoorden bij de diagnose melancholie – destijds een paraplu-begrip voor allerlei vormen van zielenpijn en geestelijk lijden.
Voortschrijdend inzicht leidde ertoe dat de klassieke humorale pathologie in de loop van de zeventiende eeuw werd ingeruild voor meer mechanische en chemische verklaringen voor het ontstaan van ziekten. Verschijnselen als hypochondrie, hysterie en melancholie werden nu niet langer gekoppeld aan organen in de buik, maar aan de zenuwbanen en de hersenen. In de achttiende eeuw nam het idee van zenuwziekten een hoge vlucht en werd hypochondrie definitief een ziekte van de geest. Een helder afgebakend ziektebeeld was het daarmee nog niet, eerder een vergaarbak van uiteenlopende gemoedsaandoeningen. Overgevoeligheid en vatbaarheid voor inbeelding behoorden daartoe, maar wanneer en hoe hypochondrie zijn specifieke invulling van extreme ziektevrees kreeg maakt Crampton niet helemaal duidelijk.
Door deze ontwikkelingsgang van anatomische aanduiding tot geestelijke gesteldheid werpt de geschiedenis van de hypochondrie tevens licht op het veranderende denken over lichaam en geest, zo laat Cramptons reconstructie goed zien. In de huidige tijd kreeg hypochondrie als psychiatrische stoornis een plaats in het psychiatrisch handboek, de DSM, al is het begrip zelf in de laatste editie vervangen door twee nieuwe categorieën: de ziekte-angststoornis en de somatisch-symptoomstoornis.
Le malade imaginaire
Crampton behandelt in haar boek verschillende bekende lijders aan hypochondrie zoals Charles Darwin en Marcel Proust, en traceert ook de sporen van het fenomeen in de cultuur. In boeken, toneelstukken en films wordt de hypochonder doorgaans belachelijk gemaakt, met als bekendste voorbeeld Molières komedie Le malade imaginaire uit 1673. Ook de neurotische, met hun kwaaltjes gepreoccupeerde personages in de romans van Jane Austen en de films van Woody Allen zijn vaak lachwekkend. De associatie met aanstelleritis ligt op de loer.
Hoewel A Body Made of Glass nergens bijdraagt aan die associatie schaamt ook Crampton zich bij vlagen voor het onevenredig grote beroep dat ze doet op de schaarse tijd van dokters. Goed verzekerd en behorend tot een categorie mensen naar wie doorgaans geluisterd wordt, kan zij zich de luxe veroorloven een hypochonder te zijn. Die ongemakkelijkheid gaat ze niet uit de weg.
In breder verband komt hypochondrie vooral voor in het welvarende deel van de wereld, waar de toegang tot de gezondheidszorg groot is, relatief veel ziekten behandelbaar zijn en gezondheidsrisico’s betrekkelijk gering. Crampton voorziet een toename, want recente ontwikkelingen vormen een vruchtbare voedingsbodem. De beschikbaarheid van bloedtests en minuscule cameraatjes, van röntgenfoto’s, echo’s, scans en andere beeldvormende technieken hebben het ideaal van het glazen lichaam dichterbij gebracht. Full body scans beloven gezondheidsprobleem op te sporen nog voordat een symptoom is opgemerkt. Screeningsprogramma’s en bevolkingsonderzoek creëren hun eigen ziekteangst, ook bij degenen die daar eerder geen last van hadden. Ondertussen veranderen slimme telefoons, horloges en ringen het lichaam in een klein datacentrum. Bloeddruk, hartslag, vetverbranding, stressniveau – ze kunnen allemaal probleemloos worden bijgehouden, elke afwijking van het normale patroon is ogenblikkelijk zichtbaar.
De komst van het internet heeft de omgeving van hypochonders die hongeren naar informatie en de bevestiging van angstige vermoedens veranderd in een All-you-can-eat-restaurant dat nooit gesloten is. Een eldorado en een nachtmerrie in één. ‘Cyberchondrie’ heet de nieuwste loot aan de hypochondrische stam, ter aanduiding van excessieve ziektevrees als gevolg van dwangmatig surfen op het internet. Het internet, schrijft Crampton, is een megaversterker. Je fluistert er iets in en wat eruit komt doet pijn aan je oren.
Remedies zijn er in beperkte mate. Sommige antidepressiva lijken een gunstig effect te hebben en cognitieve gedragstherapie kan eveneens verlichting bieden. Crampton zelf wist met behulp van EMDR de impact van haar eigen ziektegeschiedenis te verminderen, maar moet toch concluderen dat ziekte en ziekteangst een onlosmakelijk deel van haar leven vormen. Zoals hypochondrie ook altijd verbonden zal blijven met het menselijk bestaan, als de eeuwige schaduw van de enige zekerheid die de mens heeft: zijn sterfelijkheid.