De nieuwe Thomas Heerma van Voss lijkt een sleutelroman over een literair tijdschrift maar is eigenlijk een Vatersuche

De heer Rosenau, wie kent hem niet? Roemrucht hoofdredacteur. Strijder voor het vrije woord. Scherpzinnig observator. Stilistisch genie. Hoeder van cultureel erfgoed. Maar daar dan de zoon van. Pierre Rosenau, de hoofdpersoon van Thomas Heerma van Voss’ nieuwe roman Het archief, begeeft zich op het terrein van zijn vader wanneer hij zich, pril in de dertig, aansluit bij de redactie van Arabesk, een literair tijdschrift.

Een literair tijdschrift? Bestaan die nog? Alleen online dan zeker, of als Tiktokaccount? Maar nee: Arabesk, ‘verademing in de digitale wereld’, is gewoon, zoals het hoort – zoals het ooit hoorde, in de goede oude tijd – van papier. Pierre, die ooit een dichtbundel publiceerde en sinds zijn afstuderen werkt als scriptie-corrector, zet zich er dolgraag en voluit voor in, zelfs al speelt in zijn achterhoofd de vraag of hij alleen vanwege zijn achternaam is gevraagd. ‘Heerlijke gesprekken’ voert hij met de rest van de redactie, over stijl en structuur en wat een verhaal of gedicht goed maakt.


Lees ook

dit interview

Thomas Heerma van Voss: ‘Je moet jezelf vaak de illusie geven dat je ergens grip op hebt’

Pierre’s vriendin, werkzaam bij de Belastingdienst, geen lezer, ziet het welwillend en liefdevol aan, maar zijn vrienden begrijpen er niets van: waarom je inzetten voor ‘zo’n blad dat alleen nog wordt gelezen door twee halfblinde bejaarden?’ Zelf verhuizen ze stuk voor stuk naar ‘Weesp of Abcoude’. Als hij ze opzoekt zijn er ‘kazen en kaarsjes en […] een babyfoon.’ En een fles wijn die op de foto moet, voor in een wijn-app. Pierre ervaart dit alles als een lachwekkend toneelstuk. Als enige. Waar hoort hij thuis, alleen bij Arabesk misschien?

Nauwgezet staat beschreven hoe het eraan toegaat in de redactie en wat voor noodsprongen er bedacht worden om het tijdschrift onder de aandacht te brengen. Het tijdschrift, dat sinds de jaren zeventig bestaat, heeft een roemruchte reputatie. Redacteuren – wit, hetero, man – publiceerden in de glorietijd wilde beginselverklaringen, voerden polemieken, namen elkaar op de hak: bras- en vechtpartijen hoorden erbij. Tegenwoordig is het een brave boel, er wordt gezopen noch gerookt, genaaid noch geslagen. De redactie is evengoed toegewijd, gelooft tegen de klippen op in het tijdschrift als kweekvijver voor nieuw talent en als vrijplaats in de literatuur. Heerma van Voss doet iets heel knaps: hij beschrijft welgemeend de waarde hiervan, maar maakt er ook grappen over, vooral in de dialogen. Zonder het echt te hekelen, wat gemakkelijk had gekund. Hij spreidt de spot knap, zo heeft de hoofdredacteur een merkwaarde voorliefde voor onderwerpen als ‘de punt-komma’ en ‘het beletselteken’. Het almaar aandringen op ‘frisse toekomstplannen’ van de diverse uitgevers die zich ontfermen over Arabesk is ook geestig. Moet er niet een podcast komen, is een terugkerende vraag, en putten ze wel genoeg uit het ‘diversiteitspotje’? Zou een ‘illegale rave’ misschien helpen bij de presentatie van het nieuwe nummer, een ‘online teaser’ of anders puur het toevoegen van een lidwoord aan de titel van het tijdschrift? De Arabesk in plaats van Arabesk? Er wordt lang over gesproken.

Jeukende voeten

Aanvankelijk lijkt Het archief vooral een verslag van de teloorgang van een literair tijdschrift, goed geschreven dus en zeker geestig, maar op den duur ook wel langdradig. Steeds is de vraag of het tijdschrift kan blijven bestaan, steeds volgen weer wat noodsprongen. Op enig moment rees zelfs de vraag of dit boek zijn waarde misschien vooral moest ontlenen aan het feit dat het een sleutelroman is, een ons-kent-onsboek voor wie net als de auteur thuis is in de literaire wereld.

Maar gelukkig is dat niet zo. Met het tweede deel van het boek, waarin de aftakeling van de vader van de hoofdpersoon puntgaaf en gevoelig beschreven staat, kantelt alles. Het archief blijkt bovenal een Vatersuche te zijn: een zoektocht naar, maar vooral ook liefdesverklaring aan de eigenzinnige vader Rosenau (die duidelijk autobiografisch geïnspireerd is).

De vader vertrekt, stukje bij beetje. De zoon zorgt voor hem, geeft hem slokjes drinken, zalft zijn jeukende voeten, met engelengeduld. En hij vertelt erbij, alles wat zojuist geschreven stond: over het gedoe rondom Arabesk, vol sprekende details, dingen die juist zijn vader zo goed snapt, zaken die hij doorgaf. Tussen de overvloed aan papieren van de vader begrijpt de zoon waar het voor hem net als voor zijn vader om draait in het leven: koesteren. Vastleggen, boekstaven en bewaren. Hervertellen.



Delen