Minstens zeven dagen per maand was Simone Huis in ’t Veld afgelopen vijf jaar van huis, reizend in Europa. Dankzij haar ‘twee petten’. De ene pet: directeur van de Amsterdamse beurs. De andere: bestuurslid van Euronext, het pan-Europese beursbedrijf waar de beurs aan het Damrak onderdeel van is. Thuis heeft Huis in ’t Veld dan ook vijf jaar lang een vaste koffer klaargestaan: alleen schone kleren erin en gaan.
Althans: tot deze week. 1 september is de eerste dag in dertig jaar tijd dat Huis in ’t Veld (1970) officieel geen baan meer heeft. Ze zal daar – zegt ze zelf ook – aan moeten wennen: in het afscheidsgesprek met NRC in het kantoor van Euronext in Brussel heeft ze het nog steeds over „we” als ze het heeft over de toekomstige strategie van Euronext, die in november wordt gelanceerd.
Grote kans dat die strategie een voortzetting wordt van wat Euronext afgelopen jaren heeft gedaan: het in 2000 opgerichte fusiebedrijf tussen de Amsterdamse, Parijse en Brusselse beurs nam beurzen over in Lissabon, Oslo, Dublin en Milaan. Al die steden deed Huis in ’t Veld afgelopen vijf jaar regelmatig aan voor bestuursvergaderingen en bijeenkomsten met commissarissen en toezichthouders.
Reizen deed Huis in ’t Veld als het even kon met de trein. „Alles onder de zes uur in ieder geval, is de regel bij Euronext. Anders helaas vliegen. Ik wandel in ieder geval heel wat af. Dus ik ben wel blij met de platte schoenen van tegenwoordig.” Sinds de coronapandemie vergaderen de bestuursleden van Euronext ook wel meer digitaal. „Maar het is door ons federale bestuursmodel belangrijk dat we elkaar fysiek ontmoeten en dan ook één of twee dagen bij elkaar zijn. ”
Waarom is dat belangrijk?
„Elk land waar we gevestigd zijn is weer bijzonder. Het is niet één Europa. Elk land heeft eigen wet- en regelgeving, een eigen toezichthouder, een eigen cultuur, een eigen manier waarop de kapitaalmarkt werkt, waarop consumenten beleggen, institutionele beleggers werken. Als je dan een besluit moet nemen over Euronext en de strategie – waar gaan we heen, waarin gaan we investeren, hoe gaan we groeien – dan moet je wel begrijpen hoe dat in al die landen werkt. Zodat Euronext meer wordt dan de som van zeven losse beurzen.
Iedereen heeft andere belangen, je moet met iedereen open contact hebben en luisteren en begrijpen wat ieders standpunt is
„Dat maakte deze baan complex, maar juist ook zo interessant: dat veld van belanghebbenden bij elkaar brengen. De bedrijven, retailbeleggers, investeerders, de maatschappij als geheel. Iedereen heeft andere belangen, je moet met iedereen open contact hebben en luisteren en begrijpen wat ieders standpunt is.”
Is er met al die landenbelangen dan niet steeds strijd in het bestuur?
„Nee, want we zijn ook allemaal verantwoordelijk voor het geheel. En natuurlijk moet je wel belangen afwegen, alle landen moeten goed vertegenwoordigd zijn en niet benadeeld worden. Maar of een beursgang uiteindelijk plaatsvindt in Amsterdam, Parijs of Milaan? Dat maakt niet uit, zolang dit maar op een van de Euronext-markten gebeurt.
„Als hoogste baas van Amsterdam vind ik Amsterdam natuurlijk heel fijn. Maar uiteindelijk gaat het er gewoon over: hoe meer beursgenoteerde bedrijven bij Euronext, hoe beter.
„En uiteindelijk concurreren de beurzen binnen Euronext ook niet met elkaar; de markten hebben specifieke kenmerken. Brussel kent veel biotech en vastgoed. Italië heeft de vier F’s: food, fashion, furniture en fast cars. Frankrijk trekt dan weer luxegoederen en auto’s, Oslo vis, schepen en olie en gas. In Amsterdam is er veel technologie. En veel internationale bedrijven: sinds Brexit moeten veel grote bedrijven kiezen voor ofwel New York, ofwel Amsterdam. Daar concurreren we als Euronext mee: Amerika.”
Hoe belangrijk is de Amsterdamse beurs nog voor de Nederlandse economie? Een groot deel van de omzet van bedrijven in de belangrijkste beursindex, de AEX, komt uit het buitenland.
„De beurs is een verzamelplaats van kapitaal. Voor bedrijven om geld op te halen. En voor investeerders om hun kapitaal te laten groeien. Daarmee groeien de economie en de werkgelegenheid. Dat geldt ook als een internationaal bedrijf hier beursgenoteerd is.
„De samenstelling van de AEX verandert mee met wat er gebeurt in onze economie. In 1983 begonnen we met dertien bedrijven en de helft zit er nog steeds in. Dat zijn ondertussen wel multinationals geworden: Shell, Unilever, Heineken, AkzoNobel. Dat zegt wat over onze open economie. Die trekt internationale bedrijven aan, ook op de beurs.
„Dat komt door ons vestigingsklimaat: wet- en regelgeving, het opleidingsniveau hier, dat we Engels spreken. In het verleden althans. Want ik maak me daar wel zorgen over – dat zeg ik ook steeds in Den Haag. Voor dat vestigingsklimaat is betrouwbaarheid, bestendigheid en voorspelbaarheid nodig. En als er dan met de laatste begrotingsbesprekingen opeens amendementen komen waarmee een streep gaat door de expatregeling en er een belasting op aandeleninkoop komt, dan gaat dat niet goed. Ik hoop dat het nieuwe kabinet daar goed naar kijkt. Want ook die internationale bedrijven dragen bij aan het vliegwiel van de beurs.”
Voor mkb’ers is het anders niet makkelijk om aan financiering te komen, ook niet via de beurs. In de Verenigde Staten is dat veel makkelijker.
„Sterker nog, in Frankrijk, Noorwegen of Italië is dat ook veel beter dan in Nederland. Je ziet dat daar de hele cyclus van mkb-financiering beter werkt. Bankfinanciering is hier moeilijk, maar gaat nog. Dan zijn er innovatiefondsen en regionale ontwikkelingsmaatschappijen, dat lukt ook nog wel in Nederland. Maar de stappen erna zijn moeilijk.
„Wij moeten ervoor zorgen als Nederland dat in de hele financieringscyclus Nederlandse kapitaal beschikbaar is. In bijvoorbeeld Noorwegen, maar ook in andere landen, heb je staatsinvesteringsfondsen die op zo’n moment kunnen instappen. Nederland heeft dat niet. En onze institutionele beleggers – pensioenfondsen en verzekeraars – zijn minder chauvinistisch dan in ander landen. Die hebben een rendementsdoelstelling en kijken met die bril naar de hele wereld om hun geld te laten groeien.”
Voerde jij dit gesprek dan met die institutionele beleggers?
„Zeker. Kijk, als wij met elkaar aan tafel zitten, ook met het ministerie van Economische Zaken en de toezichthouders, dan zijn we het hier allemaal over eens. We snappen allemaal dat het van belang is dat Nederlandse bedrijven hier gefinancierd worden, hier blijven en daarmee de Nederlandse economie steunen.
„Maar dan moeten we ervoor kiezen om dit daadwerkelijk te doen. Bijvoorbeeld via een Nederlands participatiefonds. Meer ‘cornerstone investors’: als wij buitenlandse investeerders willen meekrijgen in een beursgang van een klein Nederlandse bedrijf, dan willen die zien dat Nederlandse partijen meedoen.”
Wil je investeerders trekken, dan moet je het pad naar verduurzaming wel helder hebben
Was iedere beursgang wat jou betreft welkom? Sommige bedrijven op de Nederlandse beurs geven enorme bonussen – daar is niet iedereen blij mee.
„We hebben heldere regels over wie naar de beurs kan en waar je aan moet voldoen. De toezichthouders toetsen dat, wij zelf ook. Maar dat gaat niet over bonusbeleid. Wel over: zijn alle jaarcijfers er? Is het een transparante prospectus?”
Stel dat nu een oliebedrijf naar de beurs zou willen, dan weegt niet mee dat daarmee de CO2-voetafdruk omhooggaat?
„We sluiten zo’n bedrijf niet uit, nee. Wij sluiten alleen bedrijven uit die hun huis niet op orde hebben. Maar we zeggen bedrijven die bij ons aankloppen wel: als jij investeerders wilt trekken, moet je dat pad naar verduurzaming wel helder hebben.”
Huis in ’t Veld, hiervoor werkzaam als operationeel directeur bij Deutsche Bank Nederland en daarvoor bij Rabobank en ABN Amro, wordt al gebeld door bedrijven en headhunters. Voorlopig weet ze alleen dat ze binnenkort een maand gaat koken in Tanzania voor de honderdvijftig kinderen aan wie haar 21-jarige dochter dan lesgeeft. Daarna ziet ze wel weer wat er op haar pad komt. „Ik heb nog wel vijftien jaar energie en ambitie om weer wat te gaan doen. Maar eerst even tijd voor reflectie. En leren thuis te zijn: ik weet helemaal niet hoe je dat doet.”