Tepíét-tepíét-tepíét-tepíét! Hij is niet te missen, de indringende roep van de scholekster. Natuurliefhebbers kenden het geluid al wel van onze polders en kwelders. Maar het schalt ook steeds vaker van de daken, in dorpen, steden en industriegebieden. De scholekster, de karakteristieke zwart-witte kustvogel met zijn felrode poten en snavel, broedt op steeds meer platte daken van het stedelijk domein in Nederland.
Het is vaak een hachelijk gezicht: oudervogels die stoïcijns broeden in de volle zon op een grinddak, die zich meeuwen van het lijf houden of hun broedsel beschermen tegen noodweer. En dan de kuikens zelf: ze zijn al snel mobiel en lopen vaak gevaarlijk dicht langs de rand. Soms stuiteren ze al van het dak af voordat ze kunnen vliegen. Dan moeten ze zich lopend zien te redden tussen katten en verkeer, met de ouders luid roepend erboven.
Heel vaak gaat dat allemaal goed. In stedelijk gebied worden relatief veel jongen groot. Per broedpoging overleeft daar gemiddeld 0,42 jong per paar: net iets meer dan nodig is om de populatie in stand te houden. En maar liefst driemaal zoveel als elders. En de stedelijke populatie groeit, zowel procentueel als in absolute zin. In 2009 broedde nog maar zo’n 4 procent van de scholeksters op daken; nu is dat 20 procent. In 2009 ging het om 3.500 tot 4.000 stedelijke paren; nu zijn het er twee keer zoveel.
Flinke afname van de populatie
Maar een snelle rekensom leert dat de totále populatie Nederlandse scholeksters in die 15 jaar flink is afgenomen. In 2009 waren het zo’n 87.000 tot 100.000 broedparen; nu zijn het er nog maar 30.000 tot 37.000. Sovon Vogelonderzoek Nederland en de Vogelbescherming brachten de cijfers half juli samen naar buiten als resultaten van het Jaar van de Scholekster 2023.
De oorzaken van de achteruitgang zijn divers, vertelt Timo Roeke van Vogelbescherming. „Scholeksters kampen met dezelfde ‘drukfactoren’ als andere vogels van het landelijk gebied, zoals grutto’s en kieviten”, vertelt hij. „In veel landbouwgebieden is het lastig jongen groot te krijgen.”
In de intensief bemeste, ontwaterde en gemaaide weilanden gaan veel nesten verloren en vinden kuikens te weinig voedsel. Ook spelen verstoring, vervuiling en toegenomen predatie een rol – en langs de kust ook overstroming van nesten. „De scholeksters zoeken hun toevlucht in de stad”, stelt Roeke. „Dat is dus niet per se een gunstige ontwikkeling. Het is een noodzákelijke ontwikkeling. Maar dat neemt niet weg dat het leuk is dat die stedelijke vogels het zo goed doen.”
Voor hun nesten hebben ze niet veel nodig
Scholeksters zijn opportunisten, legt Roeke uit. Ze benutten kansen waar ze die zien. „Ze vinden overal wel voedsel, ook in bermen en op voetbalvelden”, vertelt hij. Langs de kust eten ze graag schelpdieren, maar ook wormen en andere bodemdiertjes. Dergelijk voedsel vinden ze ook in de stad. „En voor hun nesten hebben ze niet veel nodig. Ze maken een oppervlakkig kuiltje, waar mogelijk met kiezels erin. Dat is een van de redenen waarom veel platte daken zo geschikt zijn.”
Maar ook dit urbane leven kent zijn risico’s. „Soms verdwijnen jongen in de regenpijp”, vertelt Roeke. „Dat kun je heel makkelijk voorkomen door zo’n goedkoop kapje boven op de afvoer te zetten, of een roostertje.” Een ander risico is predatie door meeuwen, roofvogels of katten. En dan heb je nog extreme neerslag en hitte. Soms worden daken zo heet dat kuikens voortijdig naar beneden springen en te pletter vallen. „Her en der wordt nu geëxperimenteerd met overkappingen op daken, die de vogels meer beschutting bieden. Onze eerste indruk daarvan is positief.”
En, broeden over 15 jaar álle scholeksters in de stad? Roeke hoopt van niet. „Het liefst zien we natuurlijk dat hun kansen in het buitengebied verbeteren”, zegt hij. „Scholeksters horen ook echt bij onze kwelders en de polders. Als we deze soort daar verliezen, dan zegt dat heel veel over ons en hoe we omgaan met onze omgeving.”
Intussen strijden hij en zijn collega’s voor vogelvriendelijkere steden. Niet alleen in de vorm van beschutting, maar vooral ook door meer groen in en om de stad. Dan vinden de scholeksters makkelijker voedsel. „Of hun stedelijke groei doorzet? Dat vind ik lastig te voorspellen. Soms lijkt iets een trend, maar blijkt het vijf jaar later toch anders te zitten.”
Het is misschien wel de best bestudeerde groep scholeksters ter wereld: de kwelderpopulatie van Schiermonnikoog. Al bijna een halve eeuw bestuderen Nederlandse biologen deze scholeksters. Drijvende kracht in de eerste drie decennia was Bruno Ens, onderzoeker bij Sovon en oprichter van de Stichting Onderzoek Scholekster (SOS). Tientallen proefschriften en masterscripties leverde dat op over deze markante vogels, die soms wel veertig jaar oud worden en veelal een partner voor het leven kiezen. Dankzij kleurringen kunnen wetenschappers de scholeksters individueel herkennen. Zo wisten ze in de loop der jaren tot in detail de dynamiek van deze groep te ontrafelen, inclusief territoriumtwist, ‘tweederangs broeders’ en spannende partnerwissels.
Maar in de laatste veertig jaar slonk de populatie met maar liefst 80 procent. Schelpdiervisserij, exotische oesters, warmer zeewater, verstoring, plus intensivering en droogte in het omringende boerenland: allemaal eisten ze hun tol. ‘Onze nationale pechvogel’, zo doopten de biologen de scholekster. Zelfs een opportunistische soort die zich overal wel thuis voelt, bleek in aantallen te kunnen kelderen.
En nu is daar een nieuwe boosdoener bij gekomen: zeespiegelstijging. Al ver voordat kwelders definitief kopje-onder gaan, en zelfs als ze ‘meegroeien’ met zeespiegelstijging, hebben kustvogels te maken met nestverlies door frequentere overstromingen. Dat meldde een internationaal onderzoeksteam in juli in Nature Climate Change. Zelfs als de opwarming onder de 2 graden Celsius blijft, zal door zeespiegelstijging het aantal scholeksters op drie Waddeneilanden in de komende honderd jaar met 56 tot 79 procent extra afnemen, luidt de conclusie. Dus boven op de 2 procent jaarlijkse afname die er nu al is door andere oorzaken.
De keuze van een territoriumplek is een precaire zaak, vertelt eerste auteur Martijn van de Pol, voormalig groepsleider bij het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW), inmiddels werkzaam in Australië. „Aan de ene kant wil je als scholekster zo dicht mogelijk bij het wad broeden, omdat je daar je voedsel vindt”, legt hij uit, „maar aan de andere kant wil je liever wat hogerop zitten om de kans op overstroming te beperken.”
Wetenschappers discussiëren vaak over de vraag: kunnen de kwelders voldoende meegroeien met de zeespiegelstijging? Van de Pol: „Wij ontdekten dat voor de scholeksters een andere vraag veel relevanter is: hoe vaak overstromen de kwelders tijdens het broedseizoen? We gaan waarschijnlijk pas later deze eeuw kwelderoppervlak verliezen aan de zee. Maar ver vóór die tijd wordt de habitat al minder geschikt.”
Hevige stormen op de Wadden
De zeespiegel stijgt nu gemiddeld zo’n 3 tot 4 mm per jaar, maar de hoogste waterstanden stijgen twee keer zo hard, door heviger stormen die het waddenwater opstuwen. „Nu al overstromen nesten veel vaker dan vroeger”, vertelt medeauteur Eelke Jongejans van de Radboud Universiteit in Nijmegen. „In de laatste twee decennia gemiddeld zo’n vier keer vaker dan in de twee decennia daarvoor. Gemiddeld brengt een broedpaar op de kwelder nu jaarlijks maar 0,15 jong voort. Dat moet minstens 0,35 tot 0,4 zijn om de populatie in stand te houden.”
Dat lage broedsucces ligt niet alleen aan zeespiegelstijging, maar aan de combinatie met andere drukfactoren, zoals de schelpdiervisserij, benadrukt Jongejans. „Plus veranderingen in het boerenland. In de winter en tijdens hoogwater foerageren de vogels in graslanden. Dat is heel belangrijk voor hun overleving en broedsucces. Maar dan moeten die graslanden wel genoeg voedsel bieden.”
Het langlopende onderzoek kreeg een flinke impuls na twee keer een Jaar van de Scholekster (in 2023 en 2008). En het werk gaat nog altijd door, dankzij gedreven vrijwilligers. Zo doen veel mensen, gestimuleerd door Sovon, Vogelbescherming en SOS, waarnemingen aan scholeksters met kleurringen. Van de Pol: „Citizen science is voor ons heel waardevol, bijvoorbeeld om de bevindingen te kunnen doortrekken naar het hele Waddengebied.” En het is ook heel leuk, benadrukt hij. „Er zijn zóveel mensen die zich betrokken voelen bij deze soort.”