Column | De tuin als meersoortig toevluchtsoord

In de schemering komen de vleermuizen. Ze scheren laag over het gras, over de struiken, over de bomen naar de buren. De egel is onderweg van haar nest onder de takkenhoop naar de struiken bij de schutting. Soms zit er nog een houtduif in de vlier, bessen te eten. De padden die onder het schuurtje wonen, komen samen met de naaktslakken tevoorschijn. In de vlinderstruik slapen hommels, waar de vlinders slapen weet ik niet. Ik zit rond deze tijd vaak op groene bankje achter mijn huis om te kijken en te luisteren. De tuin is veel minder van mij dan van de andere wezens die hier wonen. Niet alleen van de dieren, ook van de planten – zoals de wilgen die zichzelf hier hebben geplant, de roze ooievaarsbekken die in het zonnige stuk woekeren, de esdoorn die als zaadje meeliftte uit mijn tuin in Amsterdam.

Toen ik hier kwam wonen lag er alleen een kaal veld. Alle bomen waren gekapt, het gras kort gemaaid. Af en toe kwam er een naaktslak langs, verder niemand. Ik onderzocht welke inheemse planten het goed zouden doen maar planten bleek nergens voor nodig. Bomen groeiden uit de wortels die nog in de grond zaten, vogels en de wind brachten zaadjes mee. Vorig jaar gaven de zwarte elzen voor het eerst schaduw op hete dagen. In de lente nestelden er merels in de vlier.

Ik las onlangs Derek Jarmans Moderne natuur en Olivia Laings The Garden against Time. Deze boeken werden aangeprezen als tuinboeken, maar het zijn boeken over mensen. Moderne natuur is een zelfportret van Jarman. The Garden against Time beschrijft de tuin als politieke ruimte aan de hand van geschiedenissen van mensen die tuinen maakten. Tuinen zijn volgens Laing politiek omdat ze verbonden zijn met landeigenaarschap en uitbuiting, maar ook omdat ze een andere wereld kunnen verbeelden. So far so good, maar Laing neemt op geen enkel moment de niet-menselijke tuinbewoners serieus. Terwijl tuinen juist meersoortige plekken zijn. Ze kunnen niet-mensen beknotten – in het dorp waar ik woon viert de stenenliefde hoogtij. Maar ze kunnen ook toevluchtsoorden voor hen zijn in een vijandige mensgecentreerde wereld.

Parallel aan Laing las ik What a Bee Knows van entomoloog Stephen Buchmann. Ik leerde dat honingbijen met hun voeten de elektrische lading van bloemen aanpassen waardoor andere bijen weten dat daar al iemand is geweest. Dat er wespen zijn die kleine steentjes als hamers gebruiken bij het bouwen van hun nest. Dat bijen vooral van elkaar leren, tradities hebben, voorzichtig en angstig kunnen zijn of juist optimistisch, tot vier kunnen tellen. Hierdoor zag ik de samenleving in mijn tuin anders, beter. Buchmann schrijft ook over wat planten ervaren en hoe ze hun omgeving beïnvloeden. Daar is momenteel in de biologie en filosofie veel discussie over. Bij Laing zijn planten dingen die ze koopt bij de kweker, met esthetische waarde.

De grote politieke vraag die hieronder ligt is er een naar eigenaarschap, daar heeft Laing gelijk in. Maar het gaat niet alleen om welke mens recht heeft op het land, ook en vooral of mensen daar überhaupt recht op hebben. We hebben in elk geval niet het alleenrecht.

Sommige vliesvleugeligen tuinieren trouwens ook. Buchmann schrijft over Zwitserse hommels die als ze niet genoeg stuifmeel hebben gaatjes bijten in de bladeren van tomaten- en mosterdplanten. De planten komen daardoor eerder in bloei. Hier heb ik dat nog niet gezien, maar met mijn beperkte menselijke waarneming mis ik veel. Het is mijn taak ook niet om alles te vatten, die is om ruimte te maken.

Eva Meijer is schrijver en filosoof. Ze schrijft om de week een column.