Criminoloog Fijnaut: ‘Nederlandse criminelen hebben zich de werkwijze van de Italiaanse maffia toegeëigend’

Criminoloog Cyrille Fijnaut Foto: Dolph Cantrijn/Hollandse hoogte

Interview

Cyrille Fijnaut De nestor van de vaderlandse criminologie schreef zijn memoires. Hij ziet hoe de onderwereld steeds meer de rechtsstaat aantast. „Het grootste probleem zit bij de korpsleiding van de Nationale Politie.”

Zijn memoires draagt Cyrille Fijnaut op aan zijn echtgenote Marij. Dit zou zijn laatste project worden en daarmee de laatste kans om zijn levenspartner te bedanken. De in Heerlen geboren Fijnaut wordt dit jaar 77 en is al bijna tien jaar met pensioen, formeel althans.

Tijdens het schrijven heeft Fijnaut zijn zeer omvangrijke archief doorgeploegd, geheel in stijl met zijn gestructureerde stijl van werken. Het was een monsterklus: duizenden boeken en tijdschriften gingen door zijn handen en zijn inmiddels ondergebracht bij verschillende bibliotheken, net als de verzameling ruw bronnenmateriaal. Zo is het huis van het echtpaar Fijnaut verlost van het papier dat tot de nok toe was opgestapeld.

En toch brandt er nog ambitie. In het naschrift van zijn memoires Over grenzen, die deze vrijdag worden gepresenteerd op de universiteit in zijn woonplaats Tilburg, kondigt Fijnaut doodleuk aan dat er de komende paar jaar nog twee boeken van hem zullen verschijnen. Een over de Belgische politie en een over de geschiedenis van de georganiseerde misdaad in Nederland.

Naar dat laatste doet Fijnaut al sinds het begin van zijn wetenschappelijke carrière onderzoek. Het heeft hem de status van nestor van de Nederlandse criminologie opgeleverd. Zijn woorden dragen ook gewicht buiten de wetenschap, bij het ministerie van Justitie en Veiligheid en de politie, die hij sinds de jaren negentig gevraagd en ongevraagd van advies voorziet. De toon van dat advies is steeds zorgelijker geworden. Volgens Fijnaut gaat het niet goed met de strijd tegen de georganiseerde misdaad in Nederland: „We staan op een kantelpunt.”

Cyrille Fijnaut deed in de jaren negentig onderzoek voor de parlementaire enquêtecommissie Opsporingsmethoden.
Foto Jaco Klamer/ANP

Maffianisering

Sinds de presentatie van het rapport dat hij maakte voor de parlementaire enquêtecommissie Opsporingsmethoden waarschuwt Fijnaut al voor de gevolgen van de groei van de georganiseerde misdaad. Dat rapport naar aanleiding van de zogeheten IRT-affaire verscheen in 1996. Ondanks de alarmistische toon indertijd is de macht van de georganiseerde misdaad in Nederland niet gebroken.

Integendeel, stelt Fijnaut. „In dat rapport spraken we niet van maffia omdat het een typisch Italiaans fenomeen is met een heel lange geschiedenis van onder andere infiltratie in het politieke systeem.” Maar Fijnaut waarschuwde samen met mede-auteurs Frank Bovenkerk en Henk van den Bunt voor „Italiaanse toestanden” als er niks wordt gedaan aan de beschreven problemen.

Bijna dertig jaar later vindt Fijnaut het nog steeds niet gepast om te spreken van maffia. „Maar er is in Nederland wel sprake van maffianisering”, vindt Fijnaut. „Je ziet dat de Italiaanse maffia zich ook heeft genesteld in landen als Duitsland en Nederland. En vanwege hun succes zijn Nederlandse criminele groepen de maffia gaan imiteren. En als je nu dan ziet dat ze er ook mee zijn gaan samenwerken dan moet je erkennen dat er sprake is van een levensgroot probleem.”

Er zijn in Nederland groepen die zich nu met geweld tegen de overheid én de rechtsstaat keren

Hoe groot dat probleem is, valt volgens Fijnaut moeilijk te zeggen zonder gedegen onderzoek. Hij bepleit dan ook al jaren om een nieuw onderzoek zoals hij dat in de jaren negentig heeft gedaan. „Het is één ding om te zeggen dat het allemaal te maken heeft met de rol die Nederlandse criminele organisaties spelen in de internationale drugshandel. Maar je moet dat wel weer goed in kaart brengen voordat je een serieus debat kunt voeren over oplossingen”, aldus Fijnaut.

Haarvaten

Een van de problemen is volgens Fijnaut dat de drugseconomie steeds dieper doordringt in de haarvaten van de Nederlandse samenleving. Steeds meer Nederlanders worden geconfronteerd met de gevolgen daarvan. Geweld is niet alleen meer een middel dat criminelen onderling gebruiken.

De drie dodelijke slachtoffers uit de kring van Nabil B., kroongetuige in de zaak tegen Ridouan Taghi, laten volgens Fijnaut zien wat het gevaar is van die ontwikkeling voor de samenleving. De broer van Nabil B., advocaat Derk Wiersum en vertrouwenspersoon Peter R. de Vries werden vermoord. „Er zijn in Nederland groepen die zich nu met geweld tegen de overheid én de rechtsstaat keren. Dat is echt een verschil met de jaren negentig. Toen was er wel sprake van bedreiging en intimidatie en werden bijvoorbeeld opsporingsambtenaren afgeluisterd of geobserveerd. Heel heftig. Maar criminele groepen die zich, zoals de afgelopen jaren, met offensieve acties tegen de overheid keren…”

Fijnaut zucht even. „Dan moet je spreken van maffianisering: het toepassen van strategieën van de Italiaanse maffia. Nederlandse criminelen hebben zich die werkwijze eigen gemaakt.”

Dat het bijna drie decennia na de IRT-affaire zo ver is gekomen heeft alles te maken met een gedachte die in de jaren tachtig school heeft gemaakt in Nederland: de ‘wijkteamdoctrine’. Die gaat ervan uit dat de politie dicht bij de bevolking moet staat en vanuit wijkteams het beste criminaliteit en misdaad kan bestrijden.

Zonder goede recherche zal het niet lukken om een vuist te maken tegen de georganiseerde misdaad

Op zich is er niks mis met die gedachte, vindt Fijnaut. Het probleem is echter dat iedere vorm van specialisatie onder druk is komen te staan door deze manier van werken. Het belangrijkste slachtoffer: de recherche. Daarvoor waarschuwde Fijnaut al in de jaren tachtig. „Toen ik werd gevraagd voor het onderzoek voor de enquêtecommissie zag ik het als een gouden kans om dit probleem verder te onderzoeken en er aandacht voor de vragen.”

Maar dat heeft uiteindelijk allemaal niet mogen baten. „Door jarenlang mismanagement is de recherche in de jaren tachtig en negentig de nek omgedraaid”, aldus Fijnaut. „En daarmee ook de rechtsstaat. Want zonder goed geoutilleerde en ervaren recherche kan ook het Openbaar Ministerie niet goed functioneren. En dat leidt tot drama’s in de rechtbank.”

Volgens Fijnaut is de serie gerechtelijke dwalingen van rond de eeuwwisseling zoals de Schiedammer parkmoord en de Puttense moordzaak – deels te wijten aan de gebrekkige capaciteit en kwaliteit van de Nederlandse recherche in die periode.

De totstandkoming van de Nationale Politie met een landelijke recherche-eenheid en een aantal regionale eenheden is een goede stap geweest. „Alleen is de onbegrijpelijke keuze gemaakt om los van die recherche-eenheden een aparte politiepoot in te richten voor het verzamelen en analyseren van informatie. Dat moet je niet scheiden: rechercheren ís informatie verzamelen en analyseren”, aldus Fijnaut.

Maar ook in het personeelsbeleid heeft de recherche lange tijd geen prioriteit gehad. „Tot voor kort was het zo dat een politieman of vrouw die vanuit de geüniformeerde dienst werd gepromoveerd naar de recherche vanwege goede prestaties zo’n 600 euro per maand moest inleveren vanwege het wegvallen van onregelmatigheidstoeslagen. Echt goede rechercheurs konden ook niet doorgroeien tot de hoogste loonschalen. Nee, dan moesten ze leiding gaan geven aan een wijkteam van 20 of 30 mensen. Mede dankzij een interventie van mij, samen met de vakbonden, is dat probleem nu opgelost. Maar het geeft aan hoe de Nederlandse politietop al decennia denkt over de waarde van de recherche. Daar hoefden de beste mensen kennelijk niet naar toe.”

De politie zei succesvol te zijn in de strijd tegen plofkraken, zoals hier in Amsterdam, maar Fijnaut relativeert dat. Plofkrakers verlegden hun werkterrein.
Foto Maarten Brante/ANP

Competente korpsleiding?

De problemen met de bestrijding van de georganiseerde misdaad nu, zijn volgens Cyrille Fijnaut voor een deel het gevolg van dit soort beleidsmatige keuzes. Zo beschrijft de criminoloog in zijn memoires hoe hij in opdracht van het ministerie van Justitie onderzoek doet voor een anti-overvalprogramma. „In 2010 kampt Nederland met een grote groep professionele criminelen die ram- en plofkraken plegen. Daar is een aanpak waarbij de politie onder andere samenwerkt met de banken. Als het aantal plofkraken in Nederland daarna begint te dalen, wordt dat op het ministerie als een succes gepresenteerd. Maar ze zeiden er niet bij dat die plofkrakers als gevolg van het Nederlandse beleid de grens overtrokken om in België en Duitsland geldautomaten leeg te roven.”

Bespottelijk, aldus Fijnaut. „Het probleem van de plofkrakers was niet opgelost maar verplaatst. En het geld dat met plofkraken werd verdiend, kwam volgens Fijnaut terug naar Nederland. Als de criminoloog dit in 2016 signaleert, wordt zijn voorstel afgewezen voor een apart team voor de aanpak van professionele plofkrakers. „Tegenover een groep zeer goed georganiseerde criminelen die internationaal actief waren, bleef de politie hangen in een regionale aanpak die heel veel coördinatie en overleg behoefde. Het is toch ongelooflijk, waarom hadden we nou een Nationale Politie opgetuigd? Het ging hier om een crimineel netwerk van circa duizend mensen. Een giga-netwerk dat veel geld verdiende op de as van het kwaad tussen Amsterdam en Utrecht. En dan geen nationaal team willen maken. Dat zet je jezelf buitenspel.”

Volgens Fijnaut heeft het probleem van de georganiseerde misdaad dan ook weinig of niks te maken met de kwaliteit van de recherche in Nederland: die is prima, al zijn ze met te weinig. „Het grootste probleem zit bij de korpsleiding van de Nationale Politie. Daar zitten te weinig mensen die recht van spreken hebben. Eigenlijk helemaal niemand als het gaat om de bestrijding van de georganiseerde misdaad. Ik zeg het hier unverfroren: ze hebben gewoonweg niet voldoende bewezen kennis en ervaring met recherchewerk.”

Fijnaut heeft goede hoop dat het tij wordt gekeerd met de aangekondigde reorganisatie van de Landelijke Eenheid. Dat gebeurt op basis van aanbevelingen van de commissie-Snijders die vorig jaar rapporteerde over de problemen bij de landelijke eenheid. „Het is zaak dat de commissie-Snijders zelf toeziet op de uitvoering van haar maatregelen en zich geen zand in de ogen laat strooien door de korpsleiding.”


Lees ook dit interview: ‘Drugscriminaliteit is hooguit te beheersen

Maar volgens Fijnaut moet ook de top van het Openbaar Ministerie veel alerter zijn. „Die hoor je nu te weinig terwijl ze een belangrijke rol vervult als schakel tussen het openbaar bestuur en de politie. De recherche moet kunnen rekenen op de steun van het Openbaar Ministerie.” Als er al een les getrokken kan worden uit al zijn werk, dan is het volgens Fijnaut dat het belang van een goed functionerende recherche niet kan worden overschat, nooit. „Zonder goede recherche zal het niet lukken om een vuist te maken tegen de georganiseerde misdaad.”

Cyrille Fijnaut: Over grenzen: een leven tussen wetenschap, beleid en actie. Prometheus, 665 blz. € 60,00.