„Nederland is vol. Dit thema domineert het gedachtengoed van de Nederlandse kiezers.” Een constatering uit een analyse van de verkiezingsuitslag van 22 november vorig jaar? Nee, dit waren de openingszinnen van een bericht op de voorpagina van NRC Handelsblad van 23 april 1994, ruim dertig jaar geleden.
Nederland verandert, maar niet alles verandert.
Politiek waren het turbulente tijden in de aanloop naar de Kamerverkiezingen van 3 mei 1994. Het tijdperk-Lubbers liep ten einde. De overdracht van de macht aan zijn beoogd opvolger Elco Brinkman was uitgelopen op een drama. Het CDA stevende af op een historische nederlaag. Wat vonden de kiezers hiervan, en wat zouden ze gaan doen?
Die vraag leefde bij NRC Handelsblad niet alleen op de politieke redactie, maar zeker ook op de binnenlandredactie. Want als het CDA daadwerkelijk uit het centrum van de macht zou verdwijnen, zou dit tot grote veranderingen kunnen leiden. Denk aan winkelen op zondag en medisch-ethische kwesties.
Vanouds hanteren journalisten twee methoden om in beeld te krijgen wat mensen ergens van vinden: de voxpop – korte straatinterviewtjes met willekeurige voorbijgangers – en enquêtes, doorgaans uitgevoerd door gespecialiseerde bureaus. Voxpop levert veel kleur, maar geen enkele indicatie voor representativiteit. Enquêtes bieden, tot op zekere hoogte, enige waarborgen voor representativiteit, maar verder vooral een kleurloze bak cijfermateriaal.
De redactie zocht naar het beste van twee werelden, kleur én representativiteit. Daartoe zette ze een onderzoek op zoals ze dat nog nooit eerder had gedaan: op één dag systematisch honderden mensen interviewen. Als je nou eens dertig buurten zou uitzoeken die samen een behoorlijk representatief beeld van Nederland vormen, en in elk van die buurten twintig mensen zou interviewen, dan heb je als het meezit zeshonderd interviews met enige vorm van representativiteit, én maak je het logistiek behapbaar door dertig verslaggevers in te zetten die elk één buurt voor hun rekening nemen.
De methode [voor meer uitleg zie het kader] is goed bevallen: de redactie heeft die sindsdien nóg achttien keer toegepast, met wat variaties in diepgang en thematiek. Wat hebben al die projecten ons laten zien over de samenleving? En wat heeft dat ons geleerd over onze journalistiek?
Ervaringsdeskundige
Het is niet zo dat journalisten nooit ‘gewone mensen’ aan het woord laten. Zeker, mensen met macht of invloed staan vaker in de krant, maar de tijd waarin zij een monopolie hadden op een plek in de kolommen is al decennia voorbij. Een redacteur vervoer spreekt reizigers en conducteurs over reizen met de trein, een redacteur onderwijs spreekt leraren en leerlingen over wat er in de klas gebeurt, en een redacteur sociale zekerheid spreekt ook met slachtoffers van de Toeslagenaffaire.
Dat zijn ‘gewone mensen’. Ze hebben gemeen dat ze worden aangesproken in één bepaalde maatschappelijke rol. Daarin zijn zij ervaringsdeskundige en daarom is hun verhaal relevant. Het bijzondere van het buurtenonderzoek is dat we mensen aanspreken in hun rol als burger, waarin ze alles mogen zeggen over alle onderwerpen. Dan hoor je nog eens iets wat je anders niet hoort.
Dit bleek wel op de debriefing in 1994. Op de ochtend na de dag waarop ze op pad waren geweest, kwamen de dertig verslaggevers bijeen om hun ervaringen uit te wisselen. Een beetje beduusd waren ze wel. Geschokt is misschien een betere term. „Buitenlanders” – zo benoemden geïnterviewden het onderwerp dat in nagenoeg alle buurten prominent ter sprake was gekomen. Dit was niet verwacht. Misschien wel in enkele oude arbeidersbuurten waar inmiddels veel migranten woonden, maar niet vrijwel overal in Nederland. Er was iets gaande wat we als redactie hadden gemist.
Zo’n 35 procent noemde „buitenlanders” als belangrijkste probleem van het land, op ruime afstand gevolgd door werkloosheid en de AOW. De werkloosheid was hoog begin jaren negentig. En er waren bezuinigingen aangekondigd op de AOW en andere ouderenvoorzieningen, die veel kwaad bloed hadden gezet. Deze onderwerpen speelden een hoofdrol in het publieke debat. Maar buitenlanders? Een term die we zelf sowieso niet zo snel gebruikten in deze context. In die tijd hadden we het in de krant eerder over allochtonen, tegenwoordig over migranten. Maar zulke termen hoorde je zelden als je met ‘gewone mensen’ sprak.
VVD-leider Frits Bolkestein adresseerde het onderwerp met enige regelmaat, net als Hans Janmaat, fractievoorzitter van de Centrumdemocraten. Maar verder was het geen erg zichtbaar thema in de politiek of de media. Maar dus wel op verjaardagsfeestjes en andere gelegenheden waar ‘gewone mensen’ onder elkaar waren.
Over wat dan precies het probleem was met die buitenlanders waren de meningen divers en genuanceerd. Relatief vaak werd het genoemd in samenhang met woningnood. Kinderen of andere familieleden wachtten al jaren op een huis, dan kwam er een vrij, en daar kwamen dan Joegoslaven in – toen de voornaamste categorie statushouders.
Dezelfde mensen benadrukten vaak dat Nederland die vluchtelingen uit Bosnië wel moest blijven opvangen – dat moest alleen niet ten koste gaan van huisvesting voor de Nederlandse bevolking.
Kritiek was er ook op de gebrekkige integratie van sommige buitenlanders, terwijl er expliciet waardering was voor degenen die hun best deden. Zo had een geïnterviewde twee Afrikanen leren kennen in Harlingen. „Die hadden binnen de kortste keren Fries geleerd. Kijk, dan is het gezellig.”
En er was het gevoel dat Nederland ‘vol’ was. Zelfs een immigrant van Turkse komaf benoemde dat – let wel, in 1994, toen Nederland ruim 2,5 miljoen inwoners minder had dan nu. „Nederland is maar een klein land.”
Het brede palet aan anti-immigratiestandpunten vertaalde zich niet in klinkende overwinningen voor de partijen die zich daarmee profileerden. De VVD scoorde er wellicht een paar zetels extra mee, maar de Centrumdemocraten bleven op drie zetels steken. Dat was voor de meesten geen geschikte partij. „Ik ga zeker niet op de CD stemmen. Dat zijn racisten”, verwoordde iemand een breder levend sentiment.
De politieke vraag was er wel naar partijen met een kritische houding jegens immigratie, maar het aanbod ontbrak, althans het voldeed niet aan de wensen van de kiezers.
Inhaalslag
Toen we het onderzoek vier jaar later herhaalden, was er veel veranderd. Ja, „buitenlanders” was nog steeds een veel genoemd thema, maar niet het meest genoemde. Op twee fronten was Nederland aan een inhaalslag bezig: onder het motto van het kabinet-Kok – „werk, werk, werk” – groeide het aantal banen hard. En dankzij de Vinex – landelijke plannen voor nieuwbouw – kwamen grote aantallen nieuwe woningen beschikbaar. De klacht dat te veel woningen naar statushouders gingen, had aan kracht ingeboet.
Vaker dan voorheen hoorden we zorgen over toenemende verschillen tussen arm en rijk. „Je hoort constant dat het goed gaat en dat heel Nederland drie keer op vakantie kan. Nou, daar merken wij niets van hoor”, zei een huisvrouw uit Delft. Er moest meer geld naar zorg en armoedebestrijding, vonden velen. „Ze moeten afblijven van de pensioenen van gewone mensen”, zei een onderhoudsmedewerker uit Oude Tonge. „En de uitkeringen moeten omhoog voor de mensen die het echt nodig hebben.”
Een hang naar sociale rechtvaardigheid is een constante in dertig jaar gesprekken. Kritiek is er op de politiek, die te hard bezuinigt op uitkeringen voor ouderen, arbeidsongeschikten en zieken; en kritiek is er op profiteurs en fraudeurs. De een had het over „luie jongeren”, een ander over „die buitenlanders” of „zwartwerkende uitkeringstrekkers”. „De politiek zou alles op alles moeten zetten om het kaf van het koren te scheiden. […] Als dat is gebeurd, zijn er minder uitkeringen en kan het bedrag omhoog, zodat de minima niet meer onder de armoedegrens zitten”, aldus de beheerder van een dorpshuis in Overijssel.
Cultureel onbehagen vormt ook zo’n constante onderstroom. „Veel mensen zijn niet netjes meer”, verwoordde iemand dat. De voorbeelden van vandalisme, onbeschoftheid en kleine criminaliteit waren legio, vaak uit eigen ervaring, nog vaker van horen zeggen. „Overal om mij heen is al ingebroken, behalve bij mij dan.”
Het milieu was aan het eind van de vorige eeuw duidelijk op zijn retour als thema. Het kwam soms ter sprake als het ging over de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland, maar het werd vrijwel nooit in een mondiaal perspectief geplaatst. Klimaatverandering? Niet in 1998.
Pim Fortuyn
In 2002 maakte het land zich op voor ongekend spannende verkiezingen. Het was duidelijk dat Pim Fortuyn de politiek ging opschudden, maar hoe, dat was de vraag. De man speelde in dat jaar in vrijwel elk gesprek een rol. „Goed dat hij voor een frisse wind zorgt”, zei de een, „leven in de brouwerij brengt”, zei een ander.
De aandacht voor armoede en sociale zekerheid was in vergelijking met vier jaar eerder aanzienlijk gedaald. Nederland had een ongekende banenmachine gecreëerd, met anderhalf miljoen nieuwe banen in een paar jaar tijd. Voor het eerst speelde de zorg een grote rol. Het was het belangrijkste thema in de gesprekken, ongetwijfeld mede gevoed door verhalen over wachtlijsten en Fortuyns boek De puinhopen van acht jaar paars. Het waren vaak ogenschijnlijk mineure kwesties. Een bejaardenverzorgster uit Margraten vertelde dat in het tehuis waar ze werkte het wekelijkse stukje vlaai was wegbezuinigd. „Dat waren wel de dingen waar bejaarden nog levensvreugde uit haalden.” Een vrijwilliger in een verpleeghuis klaagde over een zonnescherm dat al maanden kapot was en tegen de zomer nog niet was gerepareerd. Aan de andere kant van het spectrum vertelde een man over zijn vader die in het ziekenhuis „door gebrek aan personeel” aan complicaties overleed. „Het had niet zo hoeven gaan.”
„Buitenlanders” groeide weer als issue, maar nu niet zozeer in samenhang met woningnood of economie, maar veel meer met cultuur en integratie. „Onze normen en waarden staan onder druk”, aldus een vrouw uit Velsen. Precies wat Fortuyn zei. Wat oorzaak en wat gevolg was, laat zich lastig reconstrueren, maar duidelijk was dat electorale vraag en politiek aanbod in tegenstelling tot in 1994 wél bij elkaar konden komen.
Wat ook opvalt: steeds meer kiezers twijfelen, en twijfelen steeds langer. Twee weken voor de verkiezingen van 2002 wist 40 procent van de ondervraagden nog niet wat ze ging stemmen. Dat percentage is sindsdien verder gegroeid.
En toen werd, op 6 mei, Pim Fortuyn vermoord. Wat waren al die meningen nog waard? Konden we terug naar dezelfde mensen? Dat lukte in behoorlijke mate, enkele dagen later. Veel mensen vertelden hoe de moord op Fortuyn hun keuze beïnvloedde. „Ik stem LPF. De leider is weg, maar zijn ideeën leven voort”, aldus een man uit Almere. Maar een stadgenoot zei: „Ik was van plan op Fortuyn te stemmen, maar zie daar nu van af. Op wie zou ik moeten stemmen? Híj was de man.” Een man uit Sliedrecht keerde terug naar zijn ‘oude’ partij, de PvdA: „Fortuyn had wel wat”, zegt hij. „Hij heeft aan de boom geschud. Hij had een rol van betekenis kunnen spelen in Nederland.” En in de Rotterdamse achterstandswijk Schiemond, zo’n twee kilometer van het huis van Fortuyn, koos bijna de helft van de ondervraagden ‘Pim’ – vooral veel mensen die bij de vorige landelijke verkiezingen PvdA of SP stemden. „Ik blijf op hem stemmen, zei een vrouw van in de veertig. „Dat wil hij, dat weet ik.”
In december van dat turbulente politieke jaar togen onze verslaggevers opnieuw de wijken in. De meeste mensen waren vooral bezig met hun eigen sores, leerden we in gesprekken die vaak wel twee uur duurden en begonnen bij hun eigen leven, in plaats van bij de politiek. Politiek deed ertoe. Soms. Als die hun sores raakte. Bijvoorbeeld omdat ze – daar is het weer – een huis wilden bouwen, kopen of huren.
Minder dan 10 procent had zelf te maken gehad met wachtlijsten in de zorg. Velen vonden wel dat daar wat aan gedaan moet worden, ook als ze zelf wel snel waren geholpen. Maar de meeste dingen waar ze spontaan over klaagden – slechte manieren, in beknopte samenvatting – onttrokken zich aan politiek en beleid. Denkend over de toekomst doken zorgen op over vervuiling, een groeiend aantal daklozen, drukte in het verkeer. Zelden centrale thema’s in verkiezingscampagnes.
Voedselbank
Tien jaar later had de kredietcrisis zijn sporen nagelaten. Thema’s die eerder in termen van ‘zorgen’ werden omschreven, kregen vaker het etiket ‘probleem’. In veel gesprekken kwam de voedselbank ter sprake. Niet zozeer dat respondenten daar zelf in groten getale vaste klant waren, maar dat ze kennelijk nodig waren, dat er mensen van afhankelijk zijn. „Sommige gezinnen eten één keer per week vlees, van de voedselbank. Dat vind ik gewoon erg”, zei een tienermoeder uit Arnhem. Groeiende ongelijkheid zat mensen dwars. Het ging om zaken die ze van dichtbij meemaken, ook als ze zelf goed af zijn, zoals een leraar die vertelde dat enkele kinderen niet mee gingen op een schoolreis naar Parijs, omdat hun ouders dat niet konden betalen.
Met mij gaat het goed, maar met ons niet. Die notie kwam vaker naar voren, bijvoorbeeld in onderzoeken van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Slechts 7 procent van de ondervraagden vond dat het goed ging met Nederland. Dat was toch wel erg weinig voor een van de meest welvarende landen ter wereld, waar de bevolking ook steevast hoog scoort op geluk. Menigeen wees naar de media, die een negatief beeld van de wereld schetsten. „De media maken het volk voor van alles en nog wat bang”, zei een winkelier. En velen met hem, in variërende bewoordingen. Mensen waren wantrouwender geworden, tegenover de media, tegenover de overheid, maar ook tegenover elkaar: „Als het donker wordt, doe ik de deur niet meer open.” En ze vreesden de toekomst. Nu gaat het misschien nog goed, maar straks? „Goed zullen we het nooit meer hebben”, concludeerde een 55-jarige man die in de WAO was beland.
In 2015 en later zijn „de buitenlanders” terug als hot topic in de gesprekken. Asielzoekers met name. Er klinken pleidooien voor een scherper onderscheid tussen ‘echte vluchtelingen’ en ‘goudzoekers’. Het gaat over normen en waarden. „Hoe zullen onze waarden en normen in de toekomst zijn”, vroeg een man uit Bussum zich af. „De mensen die hier komen hebben heel andere waarden en normen.” En er zijn wéér klachten over voorrang op de woningmarkt. Net als in 1994. Sinds de kredietcrisis is de woningbouw ingestort. De lucht die de Vinex gaf is eruit. Een vrouw vertelde over haar dochter: „Zij moest noodgedwongen een jaar met haar kleine bij ons inwonen voordat ze een flatje kon krijgen.”
De goede jaren liggen achter ons, tekenden de verslaggevers op. De arbeidsmarkt ging gestaag een grotere rol spelen in de gesprekken. Er is wel werk, maar weinig zekerheid. De verschillen nemen toe, en daar houden Nederlanders niet van. Een leraar met dertig jaar ervaring in het speciaal onderwijs: „Daar zitten veel kinderen van ouders die geen werk en geen perspectief hebben. Ik heb kinderen van mijn leerlingen in de klas gekregen en zelfs al kleinkinderen. Ik zie de tweedeling ontstaan.”
Klimaatontkenners
En het klimaat dan? Daar hoorden we zelden iemand over. Daarom zijn in 2019 driehonderd mensen expliciet bevraagd over klimaatverandering. Die erkenden en herkenden ze wel. De gesprekken vonden eind februari plaats, op een dag dat het zestien graden was. Ruim de helft van de ondervraagden maakte zich daar zorgen over. Desgevraagd. „Maar ik lig er niet wakker van”, voegde menigeen eraan toe. In spontaan genoemde lijstjes van maatschappelijke problemen kwam klimaat zelden voor. Laat staan dat ze oplossingen zagen. Tegelijk deden de ondervraagden van alles aan duurzaamheid: papier in de papierbak, glas in de glasbak, huis isoleren. Zelfs rabiate klimaatontkenners scheidden hun afval. De vleesloze dag kwam op. Maar klimaat bleef een probleem van de verre toekomst. De meeste ondervraagden hadden te maken met urgentere problemen.
Twee keer gingen we de buurten in tijdens de coronapandemie. Deuren gingen makkelijker open dan anders. Velen zaten verlegen om een praatje. Het beeld van ‘met mij gaat het goed, met óns niet’ was aan het kantelen. Steeds meer mensen maakten zich zorgen over hun eigen toekomst. Ondernemers vroegen zich af of hun zaak overeind blijft, ouders vreesden dat hun kinderen geen huis kunnen vinden. Nederland was een minder optimistisch land geworden. Het was al lang zo dat velen niet het idee hadden dat ze enige grip op maatschappelijke ontwikkelingen hadden, en er kwamen steeds meer mensen die het gevoel hadden dat ze grip op hun eigen leven verloren. „Ik kom uit een arm gezin en ik heb hard moeten werken om zelfstandig ondernemer te worden”, aldus een vrouw uit Dordrecht. „Nu gaat mijn zaak naar de bodem en ik heb geen hulp.”
Intussen stond de wereld in brand, in vele landen letterlijk. Toch hielden problemen dicht bij huis mensen meer bezig dan oorlog en klimaat, zo ervoeren we ook vorig jaar. Velen legden een direct verband tussen woningnood en migratie: „Doordat je zoveel mensen binnenhaalt, is het woningtekort zo groot.”
Al met al zijn de centrale thema’s in die ruim dertig jaar nauwelijks veranderd: migratie, woningnood, omgangsvormen en sociale ongelijkheid. Er zijn verschillen van jaar tot jaar, maar dat zijn golfjes op een stabiele onderstroom, geen woelige baren. De electorale volatiliteit vormt geen weerspiegeling van een volk op drift. Maar als de problemen steeds dezelfde zijn, en de regering er niks aan verandert, of daartoe niet bij machte is, moet je misschien maar eens een andere partij de kans geven. Wie weet kan die er wat aan doen. Zo krijg je toch heftig variërende verkiezingsuitslagen, terwijl de onderliggende wensen en voorkeuren niet zo veel zijn veranderd. Het onlangs gepubliceerde Nationaal Kiezersonderzoek 2023 bevestigt dit in grote lijnen. „De behoefte aan verandering is een constante, maar waar kiezers uitkomen, dát verandert steeds”, verklaarde onderzoeker Kristof Jacobs (Radboud Universiteit) in NRC bij de publicatie van het onderzoek.
Opmerkelijk is dat een tegenstelling die de laatste paar jaar druk bediscussieerd wordt, die tussen stad en platteland, zelden ter sprake is gekomen in al die reportages. Mensen in alle delen van het land ervaren soortgelijke problemen. Over de kloof tussen rijk en arm hoor je ze wel. Over cultuur ook, maar dan vooral over fatsoen, veel meer dan over hoofddoeken of Zwarte Piet.
Diepe wortels
Bijna tweehonderd redacteuren hebben in de loop der jaren bijdragen geleverd aan deze onderzoeken. Deze manier van kijken en luisteren naar Nederland heeft diepe wortels geschoten in de redactie.
Gewone mensen aan het woord laten is gewoner geworden. Maar niet makkelijker. Een van de meest herkenbare ontwikkelingen, zeker voor verslaggevers die vaker meededen, is dat steeds minder mensen de deur opendoen voor iemand die aanbelt, en steeds meer mensen de geopende deur weer dicht doen als de aanbeller zich kenbaar maakt als journalist. De pandemie vormde een onderbreking van deze trend: toen was een praatje maken makkelijker.
En áls ze dan willen praten, dan liever niet met naam en toenaam, en foto. Maar dat was nu net wél de bedoeling: echte mensen, van vlees en bloed. Je kunt wel klagen dat je je niet herkent in de verhalen in de krant, maar die herkenbaarheid wordt niet groter als je zelf niet in de krant wil staan.
Die aarzeling is best begrijpelijk. Als je in de jaren negentig in de krant stond, werd dat misschien gelezen door hooguit enkele tientallen mensen die je kende. En dat waren dan vaak nog mensen aan wie je zelf trots de krant had laten zien. Maar wie vandaag in de krant staat, staat de rest van zijn leven op internet, vindbaar voor iedereen met een simpele zoekopdracht. Dat is een spanning die niet makkelijk oplosbaar is.
Onderzoeksbureaus, ook het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), hebben met hetzelfde probleem te maken: mensen die niet meer willen meedoen. En dat zijn onderzoeken waarover volstrekt anoniem wordt gerapporteerd. Het is niet alleen angst voor Google.
Misschien is het gewoon de buitenwereld, waar altijd gedoe is, en vervelende mensen zijn. In december 2002 concludeerden we dat bijna iedereen vervelende eigenschappen van anderen noemde waar zíj last van hadden. Misschien zijn we de kunst van het samenleven een beetje aan het verleren. Nederland is drukker geworden, het leven gestrester. Heel veel mensen die we spraken vertelden dat ze eigenlijk het liefste thuis zijn.
Dat raakt meteen aan wellicht het meest veronachtzaamde thema in journalistiek én politiek: woningnood. Dertig jaar lang, elke keer weer, kwamen verhalen naar boven van mensen die eindeloos moesten wachten op een huis, met een dipje op het hoogtepunt van de Vinexgolf. Grip op je leven vergt in elk geval een dak boven je hoofd. Ook vorig jaar werd het geen belangrijk thema in de campagne. Het kabinet zegt wel dat het 100.000 woningen per jaar wil laten bouwen, maar het gebeurt vooralsnog niet. Daar is wel aandacht voor in media en politiek, maar dat is in de afgelopen drie decennia zeker niet altijd zo geweest.
In de journalistiek wordt de frase „hebben we al gehad” veel gebezigd. Als we een artikel hebben gepubliceerd over een dorp dat niet mag uitbreiden, waardoor de kinderen van de bewoners daar geen huis kunnen krijgen, dan hoef je als verslaggever de komende twee jaar niet meer met zo’n verhaal aan te komen: ‘hebben we al gehad’. Zo kan een hardnekkig probleem toch enigszins onder de radar blijven.
En dan die vermaledijde „buitenlanders”, die elke keer weer opduiken. Het thema immigratie staat nu in het hart van het politieke en maatschappelijke debat. Toch blijft het lastig om de nuances waarin mensen zich hierover uitdrukken goed voor het voetlicht te krijgen. Natuurlijk moeten vluchtelingen een huis krijgen, maar onze eigen mensen ook. Niks tegen Afrikanen, als ze maar Fries leren. Geen kwaad woord over de fijne Marokkaanse buren, maar wat je allemaal in de krant leest… Over de tienduizenden buitenlandse studenten hoorde je lang geen mens. Over arbeidsmigranten wel, maar al jaren niet meer in termen van het inpikken van ‘onze’ banen. Er is immers werk zat. Wel van ‘onze’ huizen.
De buurtenonderzoeken hebben ons veel geleerd. Ze vormen een verrijking van het journalistiek repertoire. De redactie weet beter wat er leeft in de samenleving dan dertig jaar geleden. We luisteren vaker en beter, naar mensen van veel diverser pluimage. Dat betekent overigens niet per se dat de redactie beter begrijpt wat er leeft in de hoofden van mensen. Ze maken het ons ook niet altijd makkelijk.