De schimmige wereld van spionnen en hun geheime informatie werd in de 16de eeuw steeds professioneler

Een snufjesman – zoals Q in de films van James Bond – dat was Arthur Gregory, uitvinder van spionagebenodigdheden ten tijde van de Engelse koningin Elizabeth I (medio zestiende eeuw). Gregory was een meester in het herstellen van lakzegels op een brief die hij had geopend om de inhoud – die niet voor zijn ogen bestemd was – te kunnen lezen. Hij zou ook een manier hebben gevonden om een schip vol brandbaar materiaal zonder bemanning op een vijandelijke vloot af te sturen.

Mannen zoals Arthur Gregory zijn de hoofdpersonen in Spycraft. Tricks and Tools of the Dangerous Trade from Elizabeth I to the Restoration, het nieuwe boek van Nadine Akkerman. Akkerman is hoogleraar vroegmoderne literatuur en cultuur aan de Universiteit Leiden. Ze publiceerde eerder onder meer een biografie van de Schotse koningsdochter Elizabeth Stuart (1596-1662) en Invisible Agents, een boek over Britse vrouwelijke spionnen in de zeventiende eeuw. In haar nieuwste boek, dat ze samen schreef met haar partner Pete Langman, neemt Akkerman de lezer opnieuw mee naar de duistere wereld van de spionage.

Spycraft – te vertalen als ‘vaardigden en technieken van de spionage’ – vertelt hoe het vak van spion zich ontwikkelde in Engeland tussen 1558, toen Elizabeth I de troon besteeg, en 1660, het jaar dat Karel II op de troon werd geplaatst. In deze eeuw vond een professionalisering van het vak plaats, ontdekte Akkerman. Waar spionage aanvankelijk een bezigheid was voor meer of minder excentrieke eenlingen zoals Arthur Gregory, ontstonden er gaandeweg instanties die machthebbers permanent van informatie moesten voorzien over hun vijanden.

Als je als spion werd opgepakt, dan liep je het gevaar te worden opgehangen of gevierendeeld

De eerste besprekingen van het boek in de Britse pers, onder meer in de The Daily Telegraph en The Spectator, zijn positief. Vooral de manier waarop Akkerman en Langman hun archiefvondsten in vrolijk proza hebben gegoten, kan op lof rekenen van de recensenten. „We hebben ook zo’n leuke tijd gehad tijdens het onderzoek”, zegt Akkerman via een videoverbinding vanuit Oxfordshire, waar ze momenteel verblijft. „We reden met een sportautootje door Engeland, van het ene archief naar het andere. De onderlinge taakverdeling verliep heel soepel. Zo van: als jij je op de gifmengers stort, dan houd ik me nog even bezig met de cijfercodes.”

Spycraft bestaat uit vijf hoofdstukken, die ieder een aspect van het ambacht behandelen: het ongemerkt openen en hersluiten van brieven, geheimschrift, vermommingen, onzichtbare inkt en moord. Akkerman: „Brieven waren de enige manier om in deze tijd over lange afstand te communiceren. Er was mensen dus alles aan gelegen om ze te beveiligen én om die beveiliging te omzeilen.”

Rijke, machtige edelen

Akkerman houdt zich al een tijd bezig met het fenomeen letterlocking, technieken om een brief zo te vouwen dat hij niet te openen is zonder scheuren of andere sporen na te laten. „Dat gedeelte van het eerste hoofdstuk was dus eenvoudig om te schrijven, maar we hebben nog wel veel onderzoek moeten doen naar de manieren waarop een eenmaal geopende brief weer dichtgemaakt kon worden. Groot probleem bij die speurtocht was dat bijna niemand zijn kennis op papier heeft gezet.”

Dat kwam, weet Akkerman, omdat de mensen die werkten in deze schimmige wereld afhankelijk waren van patronage van rijke, machtige edelen. „Als je je geheimen opschreef en zo met de concurrentie deelde, dan kon weleens iemand anders in dienst genomen worden in plaats van jijzelf.”

Gelukkig bleken sommige technieken van spionnen ook door criminelen te worden gebruikt, ontdekte Akkerman. „Als je als spion werd opgepakt, dan liep je het gevaar te worden opgehangen of gevierendeeld – alle reden dus om je mond te houden. Maar als je werd gearresteerd vanwege reguliere documentenvervalsing, dan werden ‘alleen maar’ je oren geamputeerd en je neusvleugels opengesneden. Criminelen hadden er dus baat bij om duidelijk te maken dat ze geen spion waren. Dat deden ze door te verklaren over hun werkwijze. Zo zijn we in verhoren bijvoorbeeld technieken tegengekomen om een handtekening te vervalsen met behulp van een stempel.”

Sir Francis Walsingham, de vertrouweling van koningin Elizabeth I van Engeland die voor haar een geheime dienst opzette.
Foto Pictures from History

Het staat vast dat zulke kennis bij spionnen belandde, zegt Akkerman. „De mannen die in deze tijd geheime diensten opzetten – van wie Francis Walsingham en Robert Cecil het belangrijkst waren – rekruteerden ook in de gevangenis. Het was hun taak om complotten tegen de kroon in de kiem te smoren; daarbij konden ze niet kieskeurig zijn.”

Als een brief eenmaal geopend was, openbaarde zich voor de contraspion vaak een tweede probleem, aangezien je ook in onzichtbare inkt kon schrijven of geheimschrift kon gebruiken. Dat moest dan gekraakt worden. Akkerman: „De eenvoudigste code was er een waarbij iedere letter werd vervangen door een letter die, bijvoorbeeld, vijf plaatsen verderop in het alfabet staat: een a wordt dan een f, en b een g, enzovoort. Je kon daar cijfers van maken: dan was een a een 6.”

Zo’n code was vrij makkelijk te kraken door naar patronen in de tekst te zoeken, zegt Akkerman. „In elke taal komen sommige letters vaker voor dan andere. Daardoor kan frequentieanalyse de sleutel zijn om een brief te ontcijferen.”

Stempel met de vervalste handtekening van Robert Cecil, vertrouweling van Elizabeth I.
Foto Kersten Luts
Een vel met sleutels voor drie geheimschriften, gebruikt bij het Babingtoncomplot in 1586.
Foto National Archives, Kew

De meeste briefschrijvers deden echter meer moeite om hun boodschap te verhullen. Zij gebruikten naast een alternatief alfabet tekens die een heel woord vervingen, of werkten met een codewoord dat aangaf welke letter door welke letter vervangen moest worden. Akkerman: „Wij zijn ook zelf met die codes aan de slag gegaan, maar dat viel niet mee.” Lachend: „Misschien had ik die patronen beter herkend als ik wat meer wiskundige aanleg had.”

Thomas Phelippes was de favoriete cryptograaf van Francis Walsingham, de contraspionagebaas van Elizabeth I. Hij speelt een belangrijke rol in Spycraft, zegt Akkerman. „Phelippes zag die patronen heel goed én had een grote talenkennis. Je wist natuurlijk niet of een brief in het Engels, Frans of Latijn geschreven was, en al die talen hebben hun eigen letters die vaker voorkomen dan de rest.”

Phelippes was degene die in 1586 het zogenoemde Babingtoncomplot onthulde. Anthony Babington bood in dat jaar de katholieke koningin Maria I van Schotland (Mary Queen of Scots) aan haar protestante nicht Elizabeth I te vermoorden. Maria had huisarrest in een Engels kasteel, maar correspondeerde via versleutelde brieven met de buitenwereld. Akkerman: „Ze wist niet dat er een informant in haar buurt opereerde die wist wanneer en hoe de brieven naar buiten gesmokkeld werden én wat de sleutel van de code was. Phelippes werd als bediende bij Maria in huis geplaatst, en had een vrij makkelijke klus. Hij hoefde de code niet te kraken, maar alleen de brieven zo snel mogelijk te ontcijferen.”

Wat me opviel, was dat mensen veel te veel vertrouwen hadden in de technieken en trucs die ze gebruikten

Dat deed hij met succes, ook bij de brief waarin Maria haar fiat gaf aan het moordplan. Die woorden zorgden ervoor dat haar hoofd op het hakblok belandde. „Wat me opviel bij het schrijven van dit boek”, zegt Akkerman, „was dat mensen veel te veel vertrouwen hadden in de technieken en trucs die ze gebruikten voor hun geheime communicatie. Een slimme contraspion wist er vaak wel raad mee.”

Dat gold ook voor onzichtbare inkt. Naast het favoriete citroensap werden er nog tal van andere vloeistoffen gebruikt, zegt Akkerman. „Maar bijna allemaal moesten ze zichtbaar worden gemaakt met het licht en de warmte van een kaars. En toen Maria I een keer een brief schreef met behulp van aluin, kwam Arthur Gregory erachter dat je die stof met koolgruis zichtbaar kon maken.”

Soms probeerden mensen hun geheime correspondentie op wel heel creatieve wijze onvindbaar te maken, weet Akkerman. „Als je een ongekookt ei een tijdje in azijn laat liggen, wordt de schil zo week dat je er met een scherp mesje een snee in kan maken waardoor je dan een briefje naar binnen kan doen. Als je het ei daarna in koud water legt, wordt de schil weer hard.”

Ook deze techniek hebben Akkerman en haar man uitgeprobeerd, vertelt ze. „Het kostte ons heel wat pogingen voordat het lukte zonder het ei te breken. Ik vraag me af hoe nuttig dit trucje was in de dagelijkse praktijk.”

Door een brief bij kaarslicht te houden, was het mogelijk een boodschap te lezen die met onzichtbare inkt – veelal citroensap – geschreven was. Schilderij van Jan Vermeer.
Beeld Kunstpalast, Düsseldorf

Het uiterste wapen

Bij het uiterste wapen van de spion – moord – bleven eigen experimenten achterwege, verzekert Akkerman. „Maar het was wel heel interessant om ons te verdiepen in de kennis die er bestond over gif. Je ziet dat in deze tijd de medische wetenschap in ontwikkeling is, maar ook dat er nog allemaal oud bijgeloof bestaat. Een man als Walsingham, die bijzonder slim was, dacht bijvoorbeeld dat je met een stukje hoorn van een eenhoorn – een fantasiedier waarvan men toen dacht dat het echt bestond – vergiftiging kon voorkomen.”


Lees ook

Hoe een gevaarlijk zeemonster veranderde in een bestaande walvisachtige

Afbeelding van een zee-eenhoorn uit een middeleeuws handschrift (1460)

De pad oefende een bijzondere fascinatie uit op mensen die zich bezighielden met de duistere kunsten, ontdekte Akkerman. „Enerzijds omdat hij dodelijk gif kon afscheiden, maar ook omdat hij een steen in zijn kop zou hebben die als gifafweer kon dienen, een soort amulet. Dat eerste klopte, maar dat tweede was bijgeloof. De voorwerpen die bekend stonden als ‘paddestenen’, waren in werkelijkheid gefossiliseerde tanden van een miljoenen jaren geleden uitgestorven vissensoort.”

Juist omdat de zeventiende eeuw een overgang vormt richting de moderne tijd, is het zo leuk om er onderzoek naar te doen, zegt Akkerman. „Er is ook veel minder over geschreven dan de over de tijd erna. In Engelse recensies wordt er nogal eens een punt van gemaakt dat er een Nederlandse onderzoeker voor nodig is om dit boven water te krijgen, maar dat is toch niet zo gek? Een hoogleraar Engelse letterkunde kan van elke nationaliteit zijn. Dat is juist het mooie van wetenschap.”