Column | Ik kijk met een zekere bewondering naar al die noeste vakantieplanners

‘Moeten jullie nog of zijn jullie al geweest?” Gewoon, een gemiddeld gesprekje in de zomer, en dat ‘moeten’ gaat niet over een prostaatonderzoek of een verplichte vaccinatie, maar over de vakantieplannen. ‘Ontspan je’, luidde het bevel van de sportleraar op de middelbare school, en dat vond ik toen al een onmogelijke opdracht. Maar die twee- of driejaarlijkse ontspanning, het achterlaten van huis en goed, en als het even kan het eigen land: het is een verworvenheid die een dure plicht is geworden.

Ik kom net terug van een visite, de oudere, goede vriendin die acuut moest worden opgenomen, weer in het ziekenhuis waar ze de laatste maanden meerdere keren heeft gelegen. Ter afwisseling belandde ze tussendoor in drie verschillende ‘herstelhuizen’ en toen ze eindelijk naar huis mocht, ging het binnen twee dagen weer mis.

Dit ziekenhuis is makkelijk voor mij, vijf minuten fietsen.

Bij al die bezoeken op al die verschillende plekken was haar smeekbede steeds: „Ik wil naar huis, wanneer mag ik weer ’s naar huis.” De driemaandentoer is voor haar bepaald geen Thailand-experience: het is een kwestie van uitzitten, van uitliggen, het doden van de tijd. Ze ‘moet’ nog even, en ze is ondertussen al zo vaak geweest.

Ik kijk met een zekere bewondering naar al die noeste vakantieplanners en reizigers, die kennelijk niets liever willen dan naar elders vertrekken, sleur doorbreken, routine vermoorden. Als ik zelf de deur achter me dichtsla om voor dagen of weken weg te zijn, bevangt me meteen de angst: ‘Kom ik wel terug?’

In toenemende mate mis ik de zorgeloosheid van de citytrippers, die trouwens in het voor- en najaar langduriger weg willen, en als het even meezit rond de jaarwisseling een kleine wereldreis plannen voor een maand of drie.

Het is geen heimwee die me tegenhoudt, maar het steeds sterker opspelende idee dat je met je huis ook je leven achterlaat; het is maar helemaal de vraag of je het ooit terugvindt. Die frequente vakantiegangers vind ik ook moedig, of beter gezegd: ze zijn kennelijk uitgerust met een basaal vertrouwen waar het mij aan ontbreekt. ‘Bestaanszekerheid’ noemen ze het wel.

De goede vriendin verraste me trouwens bij dat laatste ziekenhuisbezoek, omdat het leek of dat huiswaarts keren steeds minder belangrijk voor haar werd. „Je raakt gehospitaliseerd”, zei ik. Dat had ze zelf ook al bedacht, wel oud, niet gek. Haar huis was door al die verschillende maar eender uitziende gangen van zieken- en zorginstellingen een abstractie geworden. Haar heimwee dreigt te verdampen.

Even van die zaal af. We nemen de lift naar de begane grond, de koffiehoek, zij behendig met haar rollator.

Daarna ik als een gek terug naar huis.

Stephan Sanders schrijft elke maandag op deze plek een column.