Ergens in Nederland staat op dit moment een rode kampeerbus. Er zit een man in, met zijn benen languit leest hij een boek. Tussendoor kijkt hij af en toe genoeglijk naar buiten, door het raampje naast hem dat het landschap omlijst en er een levend schilderij van maakt. Over een paar dagen trekt hij verder en strijkt ergens anders neer, waar hij opnieuw leest, de omgeving onderzoekt, zijn huishoudentje runt, met zijn smartphone foto’s verstuurt en hier en daar een praatje maakt.
Deze man is mijn vader. Het ontbrak hem aan tijd om zijn zesennegentigste verjaardag te vieren, zei hij tegen me, dat feestje kwam later wel. Zijn vrijheid is alles voor hem, nog steeds reist hij ieder zomerseizoen vier maanden rond zonder één dag naar huis terug te keren. Hij gaat niet meer naar het buitenland, dat niet, want vorig jaar heeft hij te grote afstanden gereden, toen is hij teruggekomen met een overbelaste voet. Maar verder lukt het hem allemaal nog, en dat al voor de achtste keer in zijn eentje.
Zelfs taaie zwervers hoeven niet altijd gehoorzaamd te worden, dus ik besluit mijn vader op zijn verjaardag toch te bezoeken. Iedere dag stuurt hij me een appje opdat ik weet of hij nog leeft en waar hij uithangt, hij valt dus makkelijk te traceren.
En zo begeef ik me op een zonnige zomerdag in de richting van een camperplaats in Twente. Mijn vader, voormalig schoolmeester, vertelt me veel, zodat ik de voorgeschiedenis al ken. Anderhalf jaar geleden was er een ijselijk spannend moment, toen moest zijn rijbewijs worden verlengd en zag hij zichzelf al gedwongen thuiszitten. De week voor de keuring ging hij daarom extra vroeg naar bed en trainde hij meer dan hij gewoonlijk al doet: ’s ochtends nog meer gymnastiekoefeningen, nog meer stappen op de teller. Zijn angsten bleken ongegrond: de keuringsarts was van mening dat hij tot en met zijn negenennegentigste in zijn bus mocht blijven rijden. Als ik dat aan anderen vertel reageren ze vaak bozig, ze vinden het onverantwoord. Ik antwoord dan altijd dat mijn vader zo met zijn bus is vergroeid dat de carrosserie onbeschadigd is, terwijl er toch heel wat manoeuvres nodig zijn wanneer je zo’n groot voertuig wilt parkeren.
De voorbereidingen voor de jaarlijkse trektocht beginnen meestal in april. Ditmaal wilde mijn vader zijn achtertuin graag netjes achterlaten. Hij werkte er iedere dag tien minuten in, langer vond hij te vermoeiend. Ook aan de voortuin besteedde hij dagelijks een vastgesteld aantal minuten. Hoewel hij ons niets heeft gevraagd, gokt hij erop dat mijn broer en ik tijdens zijn afwezigheid af en toe het gras zullen maaien.
De kampeerbus, een Peugeot Boxer, is tijdens de voorbereidingen het belangrijkste punt van aandacht. Eind mei, in de week voor vertrek, wast mijn vader de buitenkant zorgvuldig, slechts één kant per dag, ook weer om energie te sparen. De bus is bepaald niet nieuw, de lak glanst minder dan vroeger, maar hij kwam wel door de apk. Vorig jaar begaf de motor het onderweg, waarna er een kostbare reparatie nodig was die nogal lang duurde, zodat mijn vader tussendoor vijf weken thuis heeft moeten zitten. Aangezien hij liever niet meer fietst en ook geen ander vervoermiddel tot zijn beschikking had, was zijn humeur in die periode – laat ik het voorzichtig formuleren – niet optimaal.
Een ander belangrijk onderdeel van de voorbereidingen is het inpakken. Daartoe wordt altijd een lijst tevoorschijn gehaald die in de loop der jaren is aangevuld en vervolmaakt. Dagelijks kruist mijn vader er een tiental punten van af, bijvoorbeeld de aanschaf van een gasfles en het controleren van de luifel. Het aantal en het soort kledingstukken dat mee mag ligt ook al vast, de kastruimte in een bus is immers beperkt. Een voorraad voedsel inpakken vindt hij het moeilijkste van alles, heeft hij bijvoorbeeld wel voldoende noten die hij alvast kan malen om er voor onderweg een pot mee te vullen? Zijn tanden laten het eten van ongemalen noten niet meer toe, daarom lepelt hij iedere middag een bakje maalsel op.
Vijfendertig boeken
Een ander belangrijk onderdeel van zijn bagage bestaat uit boeken. Ooit, in de jaren tachtig, toen mijn ouders ook al een deel van het jaar op reis gingen, lieten ze hun toenmalige bus inschepen voor een tocht van een halfjaar door de Verenigde Staten, ze zouden daar rondtrekken met twee ervaren Nederlandse stellen. Van tevoren vroeg een van hun reisgenoten of ze ook een boek meenamen. Verbaasd antwoordden ze: ‘Een boek? Wij hebben er vijfendertig ingepakt!’ De relatie met deze echtparen bleek niet bestendig en algauw reisden mijn ouders alleen door de States.
Met mijn cadeau – ja, een boek – en een krat met lekker eten loop ik de camperplaats op. Aangezien de jarige me aan de telefoon heeft verteld dat hij zijn tandenborstelbeker gebruikt om bezoekers koffie te serveren, heb ik ook een kopje en een bord bij me. Tussen een stuk of tien witte gevaartes zie ik inderdaad één bescheiden rode staan. Het is een warme dag, ik tref mijn vader naast zijn bus in een eenvoudige kampeerstoel. Voor het achterraam hangt een kleurige vlaggetjesslinger, wat ik best symbolisch vind. Hij heeft moeilijke tijden meegemaakt, met eerst de dood van zijn oudste zoon, mijn oudste broer, en daarna die van mijn moeder. Na enkele verdrietige jaren is tot hem doorgedrongen dat je op mooie momenten dan maar zelf de vlaggetjes moet uithangen.
Ik krijg meteen te horen hoeveel appjes er wel niet zijn binnengekomen. „Ik ben verliefd op mijn smartphone!” We krijgen nauwelijks de tijd om iets uit het krat te nuttigen, veel liever vertelt mijn vader over zijn belevenissen. Meestal kiest hij een thema voor onderweg, dit jaar probeert hij om de dag een beeldentuin of een regionaal museum te bezoeken. Zijn indrukken beschrijft hij in zijn dagboek en hij houdt ook een lijst bij met de bezochte bezienswaardigheden. Trots houdt hij mij die voor, in twee maanden zijn het er al eenentwintig.
Vanwege de felle zon draait mijn vader met een lier de luifel van de bus naar beneden voor extra schaduw – eersteklas lichaamsbeweging. Erik Scherder, de neuropsycholoog die beweging propageert, is niet voor niets een van zijn grote helden. Sinds kort is daar een andere held bijgekomen, Teun van de Keuken, wiens boek over de voedingsindustrie De mens is een plofkip hij voor vertrek aanschafte. Later, zo vertelt hij, wil hij er meer exemplaren van kopen en die her en der gaan weggeven. Zelf is hij vegetariër en werkt vijf stuks fruit per dag naar binnen, na een subtiele lobby van zijn dochter heeft hij ook nog de kwark en de multivitaminen ontdekt. In de supermarkt koopt hij bij voorkeur ecologisch geteelde producten.
Koelbox
Vanwege de vele regen van deze zomer vragen familieleden die mijn vader bellen vaak hetzelfde: ‘Vermaak je je nog een beetje?’ Dat ergert hem, binnen in de bus is het toch ook goed? Laat die andere camperaars hun televisieschotels maar op hun dak omhoog klappen, zelf heeft hij niet eens elektriciteit in zijn bus.
Eten dat koud moet blijven bewaart hij in een koelbox, die zich uiteraard in een speciaal vak bevindt, de indeling van zijn rijdende woning is tot op de centimeter doordacht. Speciaal handig is hij niet, toch heeft hij hem persoonlijk ingericht. Ervaring genoeg, dit is al de vierde rode bus, de eerste was zo’n geribbelde Citroën HY die je nog wel aantreft als foodtruck. De binnenwanden en het plafond van deze Boxer heeft hij geïsoleerd en met triplexplaten bedekt. Ook de rest van het interieur is van dat lichtgekleurde hout, je lijkt in een knusse boshut te zitten. De wc is multifunctioneel verborgen in een kist met een kussen erop.
Ervaring genoeg, dit is al de vierde rode bus
De eettafel en de banken kan hij uitklappen tot een heerlijke slaapplaats, hij begrijpt niet waarom anderen een vast bed willen. Hun wagens zitten overvol, vinden ze dat niet benauwd? De belangrijkste eis die hij zelf aan het interieur stelt, is dat er voldoende ruimte moet zijn voor zijn ochtendgymnastiek, de oefeningen worden ook onderweg gecontinueerd. Verder zet hij bij het koken altijd een brandblusser klaar en zorgt hij ervoor dat het vliegengordijn voor de schuifdeur vastzit met klittenband, zodat het niet in de gasvlam kan waaien.
Eigen methodes
„En waarom hangt dat blauwe washandje aan dat lijntje, waarom zitten er twee knijpers op?” vraag ik. Hij antwoordt dat hij zich eenmaal per week ‘uitgebreid’ wast en de rest van de week ‘normaal’. Een washandje gebruikt hij twee dagen, als er twee knijpers op zitten moet hij de volgende dag een nieuwe nemen.
De bus is inmiddels van binnen wel wat ‘doorleefd’. Zo doet het voetpompje van de kraan het niet meer, mijn vader zet daarom een kleine jerrycan op het aanrecht en giet daar water uit. Mijn vraag ‘waarom zet je er dan geen ander pompje in?’ stuit op het ‘nee’ waarmee een vader van dit type vrijwel altijd op suggesties van zijn kinderen reageert. Hij bedenkt liever zijn eigen methodes, zoals die waarmee hij ’s nachts het slot van de voorportieren blokkeert. Voor het slapengaan steekt hij van binnenuit het steeltje van een theelepeltje bij de vergrendeling in.
Ieder jaar dat hij ouder wordt moet hij iets inleveren, zegt de jarige. Als hij tegenwoordig uit zijn kampeerstoel opstaat, moet hij eerst zijn spieren soepel zien te krijgen. Vorig jaar gebruikte hij op een bospad vol bobbels en kuilen voor het eerst een wandelstok, toen hij mij die avond belde, vertelde hij snikkend van de lach wat hem was overkomen. Een mevrouw had hem overvriendelijk gedag gezegd, een wielrenner riep ‘gaat het?’ en een man op een elektrische fiets was zelfs gestopt om te vragen of alles goed met hem ging. Ja hoor, alles is prima, had hij gezegd, waarna hij die man had gevraagd waarom hij een hulpmotor had, kon hij anders niet fietsen?
Deze zomer lukt het voor het eerst niet meer om rechtop te lopen, hij moet de stok nu voor vrijwel iedere wandeling gebruiken. Jammer, maar geen punt, er blijft genoeg over dat nog wel gaat. Gebruind, korte broek, leren sandalen, buiten een klapkrukje als tafel, uitzicht op grazend vee: zo zie ik hem het liefst.
Van vrienden hoor ik over de problemen waarmee hun ouders kampen, zoals dementie of de ziekte van Parkinson. Laat mij in het zomerseizoen dan maar een beetje in spanning zitten. Sinds ik heb bedacht dat een soldaat nu eenmaal op het slagveld sterft, kan ik de risico’s die mijn vader loopt wat beter van me afzetten. Hoe vaak heeft hij al niet gezegd dat hij zich tijdens zijn reismaanden God in Frankrijk waant? Hij verkneukelt zich erom, voelt zich dankbaar, beseft dat het ieder moment afgelopen kan zijn. Regelmatig komt er een andere kampeerder naar hem toe die voorzichtig informeert: ‘Mag ik u wat vragen? Hou oud bent u?’ Hoe heerlijk om dan de gezichten te zien als hij kan zeggen: ‘Dichter bij de honderd dan bij de negentig.’