Nietzsches ‘Übermensch’ leent zich nog altijd voor een discussie, zo laten drie nieuwe boeken zien

Een schrijver die zijn eigen boek ‘het grootste geschenk aan de mensheid’ noemt, neem je bij voorbaat met een korrel zout. Vooral als het niet daarbij blijft. ‘Een heilig boek’, ‘het vijfde evangelie’, ‘de voltooiing van de Duitse taal’: de filosoof Friedrich Nietzsche was niet bescheiden toen hij in 1883 het eerste deel van Aldus sprak Zarathoestra publiceerde. Het zouden uiteindelijk vier delen worden: drie kort op elkaar en het laatste als nakomertje in 1885.

In de leeswijzer Een boek voor iedereen en niemand probeert een onderzoeksgroep rond de Nijmeegse Nietzsche-kenner Paul van Tongeren te laten zien dat Aldus sprak Zarathustra volkomen serieus moet worden genomen als filosofische getuigenis. Evident is dat allerminst. Als er in dat boek al iets van een rode draad te vinden is, dan ligt die in het omzwervingsverhaal van een naar een oud-Perzische godsdienststichter vernoemde profeet, wiens ontmoetingen met mensen en dieren steevast aanleiding geven tot lange bergredes vol doordenkertjes. ‘Raad ik jullie naastenliefde? Liever nog raad ik jullie naasten-vlucht en versten-liefde!’ Die prediking vormt het hart van de raamvertelling waarin het immers gaat om wat Zarathustra zei.

Maar wat zegt hij dan? Voor een filosoof is een profetenboek een nogal buitenissig genre – zelfs binnen het oeuvre van Nietzsche waarin literaire vormen (aforismen, fragmenten, gedichten) de toon aangeven. Niet alleen zelf beschouwde hij zijn Zarathoestra als het hart van zijn werk; toen het boek eenmaal tot het bredere publiek begon door te dringen werd het prompt zijn meest gelezen werk.

Al in 1905 verscheen er een Nederlandse vertaling en binnen een eeuw volgden er nog twee, waarvan een door Hendrik Marsman (voltooid door Pieter Endt en nog altijd verkrijgbaar). Aan de meest recente vertaling van Wilfred Oranje uit 1996 wordt ook na diens overlijden bij elke herdruk nog geschaafd.

Maar minder raadselachtig wordt Aldus sprak Zarathoestra daar niet door. Noch de vreemde aantrekkingskracht ervan – al blijft het een boek waarvan je moet houden. Want afkeer, zo schrijft Van Tongeren enigszins verbaasd: ‘ook dat komt voor’. Thomas Mann ontwaarde in het boek een ‘twijfelachtige grandezza’, de filosoof Hans-Georg Gadamer voelde zich ‘verdeeld tussen bewondering en onbehagen’. Menige denker heeft zich afgevraagd of je een boek waaraan elke interpretatie ontbreekt nog wel filosofie kunt noemen.

Ook in deze bundel blijkt de interpretatie van de Zarathoestra, dat ook chronologisch in het hart van Nietzsches oeuvre staat, het niet te kunnen stellen zonder het discursievere werk daaromheen. Vooral de omstreden figuur van de Übermensch kan slechts behoed worden voor nazi-associaties tegen de achtergrond van Nietzsches levenslange discussie met de filosoof Schopenhauer. De wereld biedt ons geen houvast, zo had deze beargumenteerd. Ze is in werkelijkheid één grote stroom van verandering, waarin ook wijzelf opkomen én ondergaan. Verzet daartegen leidt alleen maar tot pijn en wanhoop. Wie werkelijk wijs wil leven leert dat te accepteren.

Positief leven

Aan dat wereldbeeld blijft Nietzsche zijn hele leven schatplichtig. Alleen wordt Schopenhauers pessimisme hem op den duur te berustend. De mens moet zich niet schikken in zijn lot, maar dit vreugdevol omarmen alsof hij er zelf voor gekozen had. ‘Positief leven’ zouden we het tegenwoordig noemen. Van die gretigheid vormt de Übermensch (niet iemand die boven anderen verheven is, maar een volgende fase van de menselijke evolutie) de belichaming.

Minstens zo belangrijk is Nietzsches tragische levensvisie, waarvan hij al in zijn vroegste geschriften blijk geeft. Wanneer hij in Bazel nog hoogleraar antieke letterkunde is, geeft hij al college over de Dionysus-cultus waaruit gaandeweg de Griekse tragedie zal ontstaan. Op hetzelfde moment proberen de vroegste Griekse filosofen de werkelijkheid te beschrijven als een wisselwerking tussen bestendigheid en wording, waarbij die laatste uiteindelijk het meest fundamentele kenmerk daarvan blijft.


Lees ook

Nietzsche tegen de kuddegeest

De Nietzsche-cultus in het  Museum Neues Weimar.

De teksten Het dionysische wereldbeeld & Filosofie in het tragische tijdperk van de Grieken die dateren uit de tijd van Nietzsches hoogleraarschap en die nu door Maarten van Buuren zijn vertaald, werden door hemzelf nooit gepubliceerd. Maar ze zijn wel van eminent belang om te zien in welke denksfeer zijn filosofie wortelt en hoe ook Aldus sprak Zarathustra daaraan schatplichtig blijft. Wie dat niet in het oog houdt, raakt in dat laatste boek al snel op een dwaalspoor – of simpelweg het spoor bijster.

Met een zorgvuldige ontrafeling van de achtergronden van het boek dat Nietzsche, blijkens de ondertitel ervan bestemd zag ‘voor iedereen en niemand’ weet ook de nu verschenen essaybundel met bijna dezelfde titel de lezer een broodnodige handreiking te geven. Close reading van een aantal hoofdstukken weet aannemelijk te maken dat ook dit profetenrelaas misschien zelf geen filosofische verhandeling is, maar de zeggingskracht daarvan wel weet te weerspiegelen. Of je daarna ook echt van Aldus sprak Zarathustra gaat houden is natuurlijk een andere zaak.