Baanwielrenners pakken goud – ‘The Bullet Train’ rijdt op het goede moment de perfecte race

De perfecte race. Dat is waar de Nederlandse baanwielrenners het al jaren over hebben. Ze streven het altijd na, bij een wereldbeker, EK, WK of olympische finale. En het heeft ze al veel gebracht: vijf wereldtitels in zes jaar, het olympisch goud in Tokio, talloze verbeteringen van het wereldrecord. Het leverde ze de bijnaam The Bullet Train op. Maar die ene magistrale rit, drie rondjes lang vliegen zonder een enkel foutje, die zat er maar niet tussen – zo was het gevoel.

Tot dinsdagavond. „De finale was echt perfect”, zei Jeffrey Hoogland na afloop, uittrappend op de rollerbank. En Harrie Lavreysen, die erom bekendstaat een perfectionist te zijn als het op het baanwielrennen aankomt, moest hem gelijk geven: „Ja, Roy [van den Berg] die had nog iets …”, begon hij, maar toen onderbrak hij zichzelf. „Nee, het is de perfecte race. In de olympische finale. Op het goede moment.”

Vooraf hadden de Nederlandse mannen gezegd dat een wereldrecord nodig zou zijn om weer olympsich kampioen te worden en ze hielden woord. Om te beginnen in de eerste ronde, waarin ze 41,191 reden. Hoogland: „Die was toch nog een klein beetje rommelig.”

Dus doken ze er in de finale weer onder en verbraken ze de grens van 41 seconden: 40,949. Een gemiddelde snelheid van bijna 66 kilometer per uur, over drie rondjes met staande start. „We zeiden vanochtend in het hotel tegen elkaar: wat zou het vet zijn als we onder die 41 seconden duiken”, zei Van den Berg. „Kijk, een 41’er rijden is stoer, dat kunnen nu een paar landen. Maar een 40’er? ”

Finale tegen Britten

Zo spannend als de Nederlanders vooraf dachten dat het zou gaan worden, werd het niet. De grote verrassing kwam al in de eerste rondes, toen het bij Australië misging – net als eerder in de kwalificatie. Daardoor werd niet het team dat Nederland twee jaar terug van de wereldtitel afhield de tegenstander in de olympische finale, maar stonden daar ineens de Britten.

Toen de teams werden weggeschoten in het bloedhete Saint-Quentin-en-Yvelines Velodrome net buiten Parijs, leek het er even op dat de twee landen aan elkaar gewaagd zouden zijn. Na een half rondje was het verschil 0,1 seconde, na de eerste rondgang 0,2. Het werd 0,4, toen 0,6, en op de streep was het bijna een seconde. „Holland, Holland, Holland”, klonk het vanaf de volle tribunes.

Zelf waren de baanwielrenners er ook een beetje beduusd van. „Het lukt ons blijkbaar nog steeds. Misschien is het de ervaring”, zei Lavreysen. Door hun vele jaren van trainingsarbeid kunnen de renners steeds beter herstellen tussen hun ritten door. Tussen de eerste ronde en de finale zat slechts een uur, maar Hoogland had er geen last van. „Als de eerste ronde was afgeschoten en we hadden het opnieuw moeten doen, had ik precies dezelfde tijd gereden”, zei hij vol zelfvertrouwen. „Ik stapte af en het deed me niks.”

Het is ook ontspanning, bleek uit de woorden van de renners. Alle drie begonnen ze over het verschil met drie jaar geleden in Tokio. Toen hadden ze het gevoel dat ze alleen maar konden verliezen, na een periode van drie jaar waarin ze alles hadden gewonnen. Lavyresen vatte het contrast met toen mooi samen: „Toen moesten we winnen, nu mochten we winnen.”

Het was als een waas voorbijgegaan, zei Van den Berg. Zijn startrondje was er een die hij al duizend keer had gevisualiseerd. In aanloop naar de Spelen droomde hij ervan. Hoogland had het over de automatische piloot. „Ik ben niet eens bewust van de start. Alles gaan zo vanzelf.”

En ja, oké, de omstandigheden waren goed, ze hadden nieuw en snel materiaal, ze hadden hier maanden naartoe gewerkt. Lavreysen begon over het plan dat ze goed hadden uitgevoerd. Maar de finale was vooral het bewijs dat de drie Nederlandse sprinters elkaar telkens naar een steeds hoger niveau weten te brengen. „Je pikt elkaar op en dat is gewoon tof”, zei Van den Berg. „Echt master.”