De bouwvak is begonnen, het is niet druk op station Arnhem Centraal. Gejaagd woon-werkverkeer heeft plaatsgemaakt voor de loomheid van de vakantietijd. Rolkoffers, wandelschoenen, kinderen die om negen uur ’s ochtends om hun eerste ijsje zeuren én krijgen. Maar ook in vakantietijd weigeren toegangspoortjes dienst, valt het bord met reisinformatie uit, wordt er wildgeplast en komen er brandmeldingen.
Business as usual, voor stationsmanager Geoffrey Brookman (48). Hij moet ervoor zorgen dat de 44.000 mensen die er dagelijks passeren een vlekkeloze ‘reisbeleving’ hebben. Hij is verantwoordelijk voor alles op en rond het station „behalve de treinenloop. En zelfs daar heb ik nog wel een zijlijntje”, vertelt hij in de Stationshuiskamer. ‘Thuis op het station’ is de slogan van deze koffietent. Het had ook kunnen staan op het feloranje vest dat Brookman draagt; het kunststoftafeltje waar we aan zitten en waar hij kartonnen bekertjes koffie op zet, zou ook zijn keukentafel kunnen zijn. „Kijk”, zegt hij terwijl hij wijst op de illustratie op het tafelblad. „Dit is geïnspireerd op naaipatronen, want Arnhem is een modestad.”
Verantwoordelijk voor allesbehalve de treinenloop, dat betekent dat hij gaat over het beheer en onderhoud van het gebouw, veiligheid en het contact met belanghebbenden. Hij is aanspreekpunt voor de uitbaters van winkels en horeca, let op veiligheid, heeft contact met management, politie, brandweer en de gemeente. Hij doet het werk met een assistent, en hij is ook manager van de stations Nijmegen Ede-Wageningen. Daar heeft hij vaste dagen voor.
Foto’s: Folkert Koelewijn
Brookman staat op voor een rondleiding op het station. Bij de deuren van de koffiezaak blijft Brookman staan. „Dit moet ik zo even bespreken”, zegt hij en wijst op de twee mobiele airco modules aan beide zijden van de ingang. Grote flexibele buizen kronkelen de stationshal in. „De airco hierboven is kapot, maar dit wil je natuurlijk niet. Het ziet er ook niet uit.”
De stationshal op Arnhem Centraal is bijzonder. In 2015 werd het gebouw geopend, de bouw duurde bijna twee decennia. Er is geen rechte lijn te ontdekken. Zelfs de vloeren golven en leiden samen met de welvingen van het plafond naar een indrukwekkend middelpunt: de twist. Brookman kijkt omhoog met de bewondering van iemand die het voor het eerst ziet. Hij vertelt over de stalen constructie en hoe het is opgebouwd uit allemaal vlakjes die zijn gepuntlast. „Alsof je aan de binnenkant van een schip zit.”
Oranje hesje
Maar er ligt in de toekomst voor de stationsmanager ook een uitdaging. „Alles is qua rolrichting van de verfrollen naar de twist toe geverfd. Voor beheer en onderhoud is dat wel een uitdaging. Ik ben nu bijna tien jaar open. Dus ik hoef nog niet te schilderen. Maar stel dat, dan moet ik alles die kant op laten rollen.”
De welvingen van het gebouw leiden weer naar de stationshal. Brookman gaat vooral over het gebouw maar dankzij zijn oranje hesje spreken vele reizigers hem aan. „Ik val natuurlijk op, maar ik vind die interactie ook wel leuk”, zegt hij. „Heel soms, als ik ergens echt snel naartoe moet, doe ik dit vestje uit. Maar meestal help ik de reiziger graag.”
Brookman wijst een vrouw die moeite heeft met inchecken naar de servicebalie. Een andere vrouw, die haar ov-kaart graag met muntgeld wil afrekenen, wordt naar dezelfde plek verwezen. Brookman vraagt aan een man die in een onnatuurlijke houding op een bankje ligt te slapen of alles goed is. „Die slaapt even zijn roes uit”, zegt hij lachend na een bevestigend antwoord van de man.
In een muur blijkt een deur verstopt. Brookman strijkt zijn toegangspas langs een lezer en we staan in de coulissen van het station. Een groot netwerk van gangen, kamers en kantoren ontvouwt zich. We komen schoonmakers, mensen van de logistiek en werknemers van de stationswinkels tegen, alle mensen die het station draaiende houden. Met bijna iedereen maakt hij een praatje.
Dat is wel typische Arnhemse karaktertrek. Meestal bouw je iets zo praktisch en goedkoop mogelijk. Maar in Arnhem is alles speciaal.
De eerste stop: Brookmans hoofdkwartier. Een ruimte zonder daglicht. In grote archiefkasten staan mappen administratie, boven op de kast staan de betonprijs en de staalprijs die het gebouw heeft gewonnen, aan de muur een kluis met sleutels.
Tegen een muur staan drie tegels, ze lagen vanmorgen los op de buitentrappen en Brookman heeft ze weggehaald. „Dat is wel typische Arnhemse karaktertrek. Meestal bouw je iets zo praktisch en goedkoop mogelijk. Maar in Arnhem is alles speciaal. Geen glaspaneel, geen tegel is hetzelfde. Het zijn allemaal unicaten. Voordat die weer gereproduceerd is ben je weken verder. Dus ik heb ze hier nu veiliggesteld.”
Dan klinkt er gepiep. Een melding van de brandmeldcentrale dat er iets gaande is bij de Etos, die wordt verbouwd. „Daar moet ik zo wel even kijken”, zegt Brookman. „Er zijn ook andere mensen die op zo’n melding reageren. De procesleider perron bijvoorbeeld, die ook contact heeft met de brandweer en ontruimingen leidt.”
De rondleiding gaat verder. Een deur leidt naar het OAT, het ondergronds afval transportsysteem. „Tien jaar geleden, met het maken van de plannen, was het systeem vooruitstrevend. Maar vanuit het oogpunt van duurzaamheid en de huidige eisen is het inmiddels beperkt. Je wilt nu meer scheiden. Organisch, plastic, glas. Dat kan dit systeem niet aan”, zegt Brookman. „Dat wordt de komende tijd wel een punt van discussie.”
Plashoek
Bij de ingang aan de bovenkant van het station en wijst op een ‘plashoek’: „Hier stond een bankje waar ’s avonds vaak jongeren zaten. Die plasten dan daar in de hoek. Dus hebben we de bank weg laten halen, hopelijk helpt dat. Als het echt niet meer schoon blijft, moeten we het misschien definitief afzetten. Maar dat moet dan wel in overleg met de architect.”
Met vandalisme krijgt Brookman vaak te maken. Het gebouw wordt besmeurd, bevuild, beschadigd. Een bedrijf is verantwoordelijk voor de dagelijkse schoonmaakwerkzaamheden, maar voor de meer ingewikkelde klussen moet extra hulp worden ingeschakeld. „Wat mensen niet beseffen, is dat wat ze vernielen uiteindelijk via hun treinkaartje moeten betalen.”
Foto’s: Foto Folkert Koelewijn
In de fietsenstalling wijst Brookman op een rijtje fatbikes dat bij de ingang staat. Fatbikes waren er toen het gebouw tien jaar geleden openging nog niet. „Het is de vraag of je die hier wilt hebben, maar in de rekken passen ze niet.”
Aan de andere kant van het station blijft Brookman even staan bij een bord dat gisteren opeens in het plantsoen is verschenen. Er staan wandelroutes op. „Iemand heeft dit geplaatst. De omgevingsmanager wist van niks, ik wist van niets. Het is leuk maar wie heeft de verantwoordelijkheid hierover?”
Lachend wijst hij naar de fiets die aan de paal is bevestigd: „Dat bord staat er nog geen 24 uur.”
Laatste halte: de Etos waar de brandmelding werd gedaan. Brookman begroet de bouwvakkers als oude bekenden. Er is geen brand, er was geen brand, de bouwvakkers weten van niets. Alles is onder controle.