Column | ‘Wij leven, wij rijden op fietsen de straten door’

Op de weg rijdt ons een trekkertje tegemoet, een ouderwets dingetje, niet zo’n monster met wielen zo hoog als de dakgoot en veel indrukwekkende carrosserie, maar gewoon, een achteloos nuttig gevalletje. Groen, zoals dat hoort. Bij het passeren zien we de rood geschilderde velgen. Blijkbaar heeft iemand het echt de moeite waard gevonden om iets van dit karretje te maken.

Om een of andere reden is dat altijd een beetje ontroerend, die drang om iets te versieren – al die geraniums in bakjes, tuinhekjes met geverfde puntjes, zwierig golvende naambordjes – of het nu mooi is of niet, al is mooi wel een voordeel.

Zoveel mensen nemen de moeite om van alles een beetje op te sieren en mooier te maken, ook zichzelf, om zich te onderscheiden of juist om zich aan te passen, om anderen de ogen uit te steken of voor eigen genoegen.

Je kunt zo ver niet in de geschiedenis teruggaan of mensen zijn bezig geweest een motiefje in de klei te krassen, verf op een rotswand te smeren, zichzelf met veren en kleuren en kralen uit te dossen.

Ineens kan ik bijna geen onverschilligheid meer verzinnen. Ja, wel van sommige mensen voor sommige dingen, voor kunst, stilte, het milieu of automerken, maar bijna iedereen probeert op één of ander gebied wel om er iets van te maken door iets te doen wat niet nuttig is maar mooi of leuk of grappig.

Zelfs onder de meest barre omstandigheden.

Ik was altijd geneigd om dat als een vorm van vitaliteit te beschouwen, van levenskunst ondanks alles, maar dat is het niet per se.

In Trouw stond een klein gesprekje met kunstenaar en parfummaker Frank Bloem. Hij vertelde dat hij het leven eigenlijk niet zo erg bijzonder vindt en zich gemakkelijk verveelt.

Om het toch voor zichzelf interessant te maken, creëert hij parfums en verdiept zich in geuren, niet uit hartstocht, maar om te voorkomen dat hij zich dood verveelt.

Interessant. Je leest niet zo vaak dat mensen zich vervelen, het wordt nogal gênant gevonden. Iedereen heeft juist ‘zoveel wat ik nog wil doen’, iedereen komt tijd te kort. Niemand heeft tijd over.

Nu weet ik niet zeker of verveling een vorm is van ‘tijd over hebben’. Ik geloof het eigenlijk niet. De tijd staat stil en trekt je naar beneden als je je verveelt. Daarom kunnen middagen zo ellendig zijn, het lijkt soms net of de zon maar niet over het hoogste punt heen komt, de stilte wordt dieper en dieper, het licht weet van geen wijken. Je zou niet weten waarom je bestond.

„Wat doen jullie daar op de aarde? Wij leven/ wij rijden op fietsen de straten door” schreef J.W. Schulte Noordholt. Grappig zo’n vraag vanuit een ondenkbare verte, en ineens klinkt op fietsen de straten door rijden (veel leuker dan ‘de straat doorfietsen’) als iets bijzonders. Maar zelfs op een fiets door de straat rijden doet de zich vervelende niet, want als je dat deed verveelde je je niet zo. En hoe krijg je jezelf op die fiets?

Meestal verveel ik me niet, maar geregeld ook wél. Betekenisverlies, dat is eigenlijk wat verveling is, dat de zin van welke handeling dan ook je niet te binnen wil schieten. Heeft ze je eenmaal in haar greep dan kom je niet zo makkelijk weer van haar af. Aan het werk blijven dus, je interesseren voor iets, volhouden dat het een goed idee is om de lathyrus op te binden, frambozen over de taart te strooien, een gedicht te schrijven, de velgen van je trekkertje rood schilderen.