Het zijn gruwelijke foto’s uit de Vietnam-oorlog. Greppels en wegen vol lijken, van mannen, maar vooral vrouwen, kinderen en baby’s. Enkele vrouwen kijken langs de camera, smeken om hun leven en beschermen angstige kinderen achter hun rug, luttele seconden voor ze worden doodgeschoten
Legerfotograaf Ron Haeberle maakte de opnamen in het Zuid-Vietnamese dorp My Lai op 16 maart 1968. Amerikaanse soldaten pleegden daar een massamoord op burgers die de geschiedenis inging als een van de beruchtste oorlogsmisdaden na de Tweede Wereldoorlog.
Direct verantwoordelijke officier was de toen 24-jarige luitenant William Calley. In vier uur tijd mishandelde, verkrachtte en vermoordde zijn Charlie Compagnie honderden Zuid-Vietnamese dorpelingen bij een operatie op zoek naar strijders van de Vietcong. Volgens Vietnamese cijfers werden 504 mannen, vrouwen en kinderen gedood, Amerikaanse schattingen lopen op tot 347 doden. De slachting werd een moreel ijkpunt in de Vietnamoorlog en geldt nog steeds als een voorbeeld hoe ‘gewone’ militairen elk gevoel voor menselijkheid kunnen verliezen.
Een onopvallende jongen
‘Gewoon’ was de hoofdverantwoordelijke zeker. Calley, in 1943 geboren in Miami als zoon van een marine-veteraan, was een onopvallende jongen zonder speciale talenten. ‘Rusty’ (zijn bijnaam wegens zijn roodbruine haar) presteerde slecht op school, stopte met studeren, en leefde van kortstondige baantjes als liftjongen, bordenwasser en medewerker van een verzekeringsmaatschappij.
Zijn besluit het leger in te gaan, nadat hij in New Mexico was gestrand met autopech, was een zoveelste zwenking. Al zei hij later dat hij wilde helpen het communisme te bestrijden. In zijn biografie leek de latere oorlogsmisdadiger goed te voldoen aan Hannah Arendts beeld van de ‘banaliteit van het kwaad’, misschien wel beter dan de fanatieke nazi Eichmann op wie zij het baseerde. Calley was een gewillig radertje in een dolle oorlogsmachinerie.
Eenmaal in Vietnam ging het snel mis. Calley bleek een autoriteitsgevoelige jaknikker naar zijn superieuren, maar een onzekere leider in het veld. Hij werd gewantrouwd en geminacht door zijn manschappen, veelal jonge rekruten die nooit eerder overzee waren geweest. De onervaren eenheid raakte getergd na de eerste verliezen door boobytraps en scherpschutters van een onzichtbare vijand. Charlie zon op wraak.
Recept voor blind geweld
Dat was niet de enige factor die tot het exces in My Lai leidde. Het onderscheid tussen strijders en burgers, toch al vaag in een guerrilla-oorlog, werd veronachtzaamd of ontkend. Racistische en ontmenselijkende taal over Vietnamezen was genormaliseerd. De vage opdracht aan de compagnie om My Lai, een bekend Vietcong-gebied, met harde hand te ‘zuiveren’ was een recept voor blind geweld, Calley’s gebrekkige leiderschap deed de rest.
Direct nadat zijn troepen door helikopters bij de gehuchten waren afgezet begon het moorden (My Lai is de Amerikaanse naam van een aantal gehuchten in het dorp Son My). Over Calley’s rol bestaat geen twijfel. Hij gaf bevel het vuur te openen op bijeengedreven dorpelingen – en deed dat zelf ook. Wat volgde was een orgie van sadistisch en seksueel geweld. Een enkeling weigerde. Helikopterpiloot Hugh Thompson probeerde het moorden te stoppen en wist een handvol burgers te redden.
Hogere militairen noemden de operatie achteraf een succes en probeerden te verdoezelen wat er was gebeurd. Pas een jaar later volgde een officieel onderzoek. Dat kwam er niet op initiatief van het leger of door onthullingen in de media, maar na meldingen van een ex-militair, Ron Ridenhour, die van ooggetuigen had gehoord over een bloedbad in ‘Pinkville’, de bijnaam van My Lai. Hij kaartte de zaak aan bij prominente politici, het ministerie van defensie en president Richard Nixon, wat onderzoek onvermijdelijk maakte.
Een schok, maar ook steun
Calley werd met een dozijn anderen aangeklaagd, maar alleen hij werd in 1971 veroordeeld tot levenslang. De andere zaken strandden of eindigen in vrijspraak. Zijn verdediging luidde dat hij louter de bevelen had opgevolgd van zijn meerdere, een kapitein, om iedereen die zich nog in de dorpen bevond te doden – een opdracht die de kapitein ontkende gegeven te hebben. Van de hogere officieren die betrokken waren bij de operatie of het naderhand verdoezelen van de feiten, werd niemand veroordeeld.
Lees ook
Hoe Israelische soldaten met hun selfies de tegenstanders niet meer als mens zien
Tegen die tijd was het schandaal wereldnieuws geworden. Freelance journalist Seymour Hersh berichtte eind 1969 als eerste uitvoerig over het bloedbad en het onderzoek daarnaar. Fotograaf Ron Haeberle verkocht zijn beelden aan een krant, de Cleveland Plain Dealer, die ze op de voorpagina zette. De foto’s van dicht opeengepakte lijken – en van GI’s die in de berm een lunchpauze nemen – schokten de wereld.
Tegelijk ontstond in het diep verdeelde Amerika sympathie voor Calley. Het regende steunbetuigingen aan zijn adres. Van het ‘Strijdlied van luitenant Calley’, een radio-hit, werden een miljoen exemplaren verkocht. Een peiling wees uit dat de meeste Amerikanen vonden dat Calley onnodig zwaar was gestraft en tot zondebok werd gemaakt.
Voor Calley betekende het vonnis het begin van lange procedures. President Nixon – die de moord in het openbaar veroordeelde, maar achter gesloten deuren klaagde dat de media de zaak opklopten – liet zijn straf omzetten in huisarrest. Na meerdere beroepszaken waarin zijn straf telkens werd verlaagd, kwam Calley na drie jaar vrij. Nixon was toen al begonnen de Amerikaanse troepen terug te trekken uit Viëtnam.
Een leven in de anonimiteit
Na zijn vrijlating leidde Calley een teruggetrokken leven. Hij ging werken in de juwelierszaak van zijn schoonvader in Columbus, Georgia. Soms liep hij over straat met een paraplu, naar verluidt om zich te beschermen tegen fotografen.
Pas in 2009 toonde hij openlijk berouw in een toespraak voor een club in Columbus. „Er gaat geen dag voorbij zonder berouw over wat er die dag is gebeurd”, zei hij. „Voor de gedode Vietnamezen, hun families, voor de Amerikaanse soldaten die erbij betrokken waren en hun gezinnen.” Maar ook toen herhaalde hij in opdracht te hebben gehandeld.
Hoezeer hij zijn anonimiteit hervonden had, bleek na zijn dood. Calley overleed al op 28 april op 80-jarige leeftijd in zijn woonplaats Gainesville, maar zijn dood werd pas eind juli in The Washington Post opgemerkt. Op zijn overlijdensverklaring stond als antwoord op de vraag of hij ooit in dienst is geweest, simpelweg ‘nee’. Calley laat een zoon na.
In Son My is in 1978 een monument onthuld voor de slachtoffers van de massamoord. Ook de Amerikanen Ridenhour, de klokkenluider, en helikopterpiloot Thompson worden daarop geëerd.