Column | Weg met de levensfase

Ik schrijf deze column op de vloer van mijn huis. Over een uur komt de huisbaas de sleutel ophalen. Ruim elf jaar woonde ik hier, een deel van de tijd met mijn zus, en samen gaven we talloze feesten en etentjes in de huiskamer, die eruitzag als een goed geoutilleerde kringloopwinkel. „Studentikoos”, volgens sommigen. Of nou ja, volgens velen.

„Het huis hoorde wel bij een bepaalde levensfase”, zei een vriend van mijn zus laatst. „De nicotine droop er van de muren.” Ah, de levensfase. Hoe vaak heb ik dat woord niet gehoord in relatie tot mijn huis. „Feesten bij Floor zijn een beetje alsof je je studententijd aan het LARP’en bent”, zei een vriend eens. „Een leuk huis voor jouw levensfase”, merkte iemand anders op. „Als je kinderen hebt, heb je een praktischer inrichting nodig.” Een derde jonge vader, even op bezoek vanuit zijn doorzonwoning in de suburbs, zei: „Jij leeft hier nog je Simone de Beauvoir-leventje.” Het woord ‘nog’ liet er geen misverstand over bestaan: ik was aan het spijbelen van het volwassen leven.

De gedachte achter dit soort uitspraken luidt: je hebt verschillende fasen in het leven, met verschillende activiteiten en zelfs verschillende versies van jezelf. Er is een fase waarin je niet-matchende stoelen mag hebben en scheuren in de muren, maar die fase is eindig. In de volgende fase hoor je met vrienden te praten over lampjes in de vaatwasser.

In sommige kringen is het contrast tussen de levensfasen bijzonder groot. Denk aan de corpsleden die hun studententijd gebruiken als een morele vakantie – ze mogen elkaar vernederen en zich misdragen tegen de buitenwereld – om daarna, als het werkende leven aanbreekt, de burgerman uit te hangen in een huis met visgraatparket. „Het speelkwartier is voorbij”, zei een collega van mijn studentenbaantje, destijds 26, toen hij ging samenwonen met zijn vriendin.

Het concept ‘levensfase’ is eeuwenoud en bestaat in alle culturen, schreef ontwikkelingspsycholoog Jeffrey Jensen Arnett in een artikel in 2016. De Atheense staatsman Solon verdeelde het mensenleven al in zeven fasen, net als de beroemde twintigste-eeuwse ontwikkelingspsycholoog Erik Erikson. Het denken in levensfasen noemt Arnett een master narrative: het schrijft voor hoe mensen zich horen te gedragen. „Samenlevingen verwachten dat een aantal levensfasen van begin tot eind zal worden beleefd, in een bepaalde volgorde, met specifieke rollen en verplichtingen voor elke fase, en met transities ertussen die op bepaalde tijden moeten worden doorgemaakt.”

Dit is precies waarom het concept me irriteert. Het ‘levensfasen’-model heeft een dwingende werking: als je in categorie A valt, moet je wel A-achtige dingen doen. In je jeugd moet je experimenteren. Daarna moet je iets bijdragen: als het geen kind is, dan toch ten minste een kunstwerk of een uitvinding. In de pensioenleeftijd moet je rusten en genieten. Alsof er geen verschillen bestaan tussen mensen, waarbij de een zijn hele leven wil rennen („van thuiszitten ga je dood”, zei de 70-jarige verhuizer tegen mij) en de ander als puber al het liefst achter de geraniums zit.

Bij Daniel Schreiber, die in het boek Alleen schreef over zijn leven als single veertiger, leidde dit tijdens de pandemie tot onzekerheid. De Duitse schrijver zag hoe zijn vrienden zich terugtrokken in hun gezinnen, en vroeg zich af: „Is het model van een leven in vriendschap beperkt tot een bepaalde levensfase? Tot de fase van de jeugd en de adolescentie? Was ik te oud geworden om zo’n leven te leiden?”

Het werkt ook andersom. Waar de levensfase iemand als Schreiber aan zichzelf laat twijfelen, kan die een ander, die wel aan de norm voldoet, juist tot excuus dienen. Je móét je wel misdragen, je bent immers een puber. Je móét wel een affaire beginnen of een dure auto kopen, want je zit in je midlifecrisis.

De levensfase, kortom, ontneemt ons de vrijheid én de verantwoordelijkheid om eigen keuzes te maken. Als alternatief stelt een vriendin van me, ook een levensfasen-scepticus, de term ‘hoofdstukken’ voor. Het verschil is dat je hoofdstukken zelf aanbrengt, in plaats van in een format te stappen. Na een gezapig hoofdstuk kan er weer een hoofdstuk zijn vol avontuur.

Onlangs las ik All Fours van Miranda July, en het leuke aan dat boek is dat de hoofdpersoon, een vrouw van 45, juist buiten de oevers van haar levensfase treedt. Schijnbaar vanuit het niets ontwikkelt ze een seksuele, ongeremde, creatieve en af en toe vrij krankzinnige kant van zichzelf, die je eerder zou associëren met iemand van twintig. Ongepast voor haar levensfase. Maar dat maakt het boek precies zo aantrekkelijk: het toont de vrijheid die we hebben om ons leven vorm te geven zoals we willen, los van wat de maatschappij of de ontwikkelingspsychologen van ons verwachten.

Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC