Dit essay had eerst een andere kop, namelijk: ‘Waarom ik schijt.’ Maar die heb ik vervangen door deze. Met naar de wc gaan bedoel ik: écht naar de wc gaan. Voor het echte werk, niet voor een plas. Maar om te jeweetwellen. Dat woord dat begint met een p. Of nou ja, schijten dus. Of ‘drukken’, dat zeiden we vroeger. Maar bij drukken denk ik aan persen en bij persen aan uitscheuren.
Als ik alleen thuis ben, is echt-naar-de-wc-gaan niet zo’n probleem. Het maakt deel uit van het vaste dagelijkse ritueel. Ik ga ’s ochtends, na mijn tweede kop koffie en net voor het douchen. Nooit hoef ik níét. Het moment net nadat ik geweest ben is het enige moment van de dag waarop ik me leeg voel. Als ik direct daarna onder de douche stap, ben ik leeg én schoon. En leeg en schoon ben ik gelukkig. Voor even. Kon ik me maar vaker zo voelen, maar het is alleen dat ene moment.
Als ik niet thuis ben, gaat het anders. Dan houd ik het soms dagen op. Zeker als ik bij mensen logeer, want ik wil niet dat die in mijn lucht moeten zitten. Als ik dan thuis ben, voelt het alsof ik een olietanker door een lokaal sluisje moet zien te loodsen. Heel soms moet het toch onderweg. Laatst nog op een benzinestation, met mijn billen op de bril waar net een trucker op had zitten bouten. Of dat echt zo was weet ik niet zeker, maar ik stelde het me voor en toen werd het realiteit.
Het woord ‘poepen’ trek ik niet goed vanwege die oe. Het klinkt als iets wat je ontsnapt: oeps. Terwijl ik absoluut niet wil dat iets me in de openbaarheid ontsnapt: geen verkeerde woorden (ik ben altijd panisch dat ik in gezelschap iets verkeerds zeg) en ook geen gas. Vaak voer ik een hele strijd, wring ik mijzelf letterlijk in allerlei bochten om het maar binnen te houden, wat de druk alleen maar opvoert. Soms lukt het binnenhouden niet, maar hoor je alleen maar: ‘ffffff’. Dan kom ik goed weg, maar vaker klinkt het als een snel leeglopende ballon. Soms als een snel leeglopende ballon waarbij je de opening bijna helemaal dichtknijpt. Het is allemaal verschrikkelijk gênant.
‘Poepen’ klinkt als iets wat je ontsnapt: oeps
Een vriend van me deelt niet die hang naar decorum. Hij laat het te pas en te onpas waaien. Soms zit hij op de bank en tilt hij één bil op, waarna een geluid hem ontsnapt dat de ruimte vult. Ik herinner me trouwens ook de tv-serie Judas, naar het gelijknamige boek van Astrid Holleeder. In een vakantiehuis waar ze samen verblijven, zit broer Willem gewoon met de deur open te schijten. Ik had al niet zo’n hoge pet van ‘m op, maar dit sloeg alles.
Als synoniem voor ‘naar de wc gaan’, ‘drukken’ en ‘poepen’, heeft ‘schijten’ iets grappigs. Het is zo grof dat het weer fijn wordt. Mensen die ten overstaan van een volle woonkamer roepen: „Ik ga even schijten.” Waarop andere mensen roepen: „Succes!” Vrij voelt het, om er zo over te praten. Het is een vrijheid die ik niet ken. Neem ik het woord in de mond, dan is het alsof ik in een vreemde taal spreek.
Los daarvan vind ik het al een heel ding dat ik überhaupt naar de wc móét. Soms sta ik voor de etalage van de Bijenkorf. Ik kijk niet naar de tentoongestelde kleding, maar naar de etalagepoppen zelf. Hun hoofden zijn leeg, niet zo boordevol gedachten als dat van mij, en ze moeten nóóit naar de wc. Ze nemen niets in, scheiden niets uit. Heerlijk lijkt me dat, want je bent niemand tot last. Niemand hoort de geluiden die ik maak, niemand hoeft in mijn lucht te zitten.
Be-lá-che-lijk
Als kind veegde ik altijd netjes af als ik klaar was. Al kreeg ik soms niet alles weg, dan bleef ik maar vegen. Op een dag bleek mijn vader aan de andere kant van de deur te hebben staan luisteren en klonk ineens van heel dichtbij zijn zware stem: „Gebruik toch niet zo be-lá-che-lijk veel wc-papier!”
Daar ben ik zo van geschrokken dat ik 45 jaar later nog steeds zuinig ben met papier en de boel dan maar liever onder de douche reinig. Daarna reinig ik de vloer van de douche. Daarna de hand waarmee ik dat deed. Daarna de doek waarmee ik mijn hand droogmaakte. Die gaat in de was op een zo hoog mogelijke temperatuur.
Vijf jaar geleden kreeg ik de diagnose autisme. Mijn hersenen verwerken informatie en prikkels op een andere manier dan gebruikelijk is. Het wordt wetenschappelijk onderzocht of niet alleen de hersenen van mensen met autisme anders werken, maar ook de maag en darmen.
In 2021 stelden onderzoekers van de Amerikaanse Columbia University vast dat constipatie veel vaker voorkomt bij mensen op het spectrum. In onderzoek uit 2019 met een lange titel die je meteen mag vergeten (‘A Descriptive Review on the Prevalence of Gastrointestinal Disturbances and Their Multiple Associations in Autism Spectrum Disorder’) wordt vastgesteld dat er bij mensen met autisme „verschillende abnormaliteiten langs de zenuwverbindingen tussen het centrale zenuwstelsel en de darm zijn, zoals verminderde parasympathische activiteit en verhoogde endocriene stressrespons”.
In gewoon Nederlands staat daar dus dat mensen met autisme vaker last hebben van maag- en darmproblemen: krampen, steken, verstopping, diarree. Dat komt door de bedrading binnenin: het deel van het zenuwstelsel dat helpt om het lichaam te kalmeren, dat minder goed werkt. Er is sprake van een verhoogde ‘stressrespons’, die is aangeboren. Wat betekent dat ik er niets aan kan doen dat alles bij mij zo absurd gevoelig ligt.
Een belangrijke vaststelling, omdat ik mijn aberraties wat dit onderwerp aangaat altijd aan mezelf wijt. Ik ben abnormaal en heb het er met niemand over. En dus is het er niet.
Maar het is er wél.
Bloemetjes water geven
Gelukkig ben ik niet de enige. Zo vond ik een levenspartner die hierin net zo ‘abnormaal’ is als ik. Sinds kort wonen we samen, in een huis met zowel op de benedenverdieping als op de tweede een toilet. Dat is een zegen: is zij boven, dan ga ik beneden. Naar de wc gaan is nu min of meer net zo makkelijk als wanneer ik alleen thuis zou zijn.
Toen we net iets kregen, woonde ik in een gelijkvloers appartement met één kleinste kamertje. Ik wist dat ze de ware was toen ze kwam logeren en met veel omhaal van woorden vroeg of ik mijn koptelefoon met noisecancelling op wilde zetten, zodat zij haar ding kon doen. Ze zei niet wat ‘dat ding’ was, maar ik begreep het. En als het mijn beurt was om te gaan (en ik gespeeld achteloos zei dat ik even naar de wc ging), ging zij op eigen initiatief op het balkon de bloemetjes water geven. Die zullen flink wat water hebben gekregen.
In de psychologie bestaat de term ‘objectief zelfbewustzijn’, die staat voor: met afstand naar jezelf kijken. Sommige mensen, zoals ik, lijden aan een ‘verhoogd zelfbewustzijn’: dan kijk je dus alléén nog maar naar jezelf zoals anderen naar jou kijken. Of eigenlijk: zoals je dénkt dat anderen naar jou kijken. Want ik wéét natuurlijk niet hoe anderen naar mij kijken. Ik moet dus aannames doen, die achteraf vaak onjuist blijken te zijn.
Ik wist dat ze de ware was toen ze vroeg of ik mijn koptelefoon met noisecancelling op wilde zetten, zodat zij haar ding kon doen
Zo denk ik dat mensen iets vinden van mijn toiletbezoek, terwijl het ze een zorg zal zijn. Soms verblijf ik met meerdere mensen in een huisje en ben ik alleen maar bezig met de vraag: wanneer ga ik? Terwijl ik gewoon zou moeten gaan. Ik wil niet de wekker om drie uur ’s nachts zetten, dus kies ik mijn momenten, bijvoorbeeld net als de lunch wordt geserveerd. Nú, denk ik dan, alsof er een startschot klonk.
Soms zit ik nog geen minuut en hoor ik iemand aan komen lopen die niet de moeite neemt om te kijken of het rozetje op de deur op rood of op wit staat. Hij duwt gewoon de hendel met kracht naar beneden. „O”, zegt hij vervolgens. Meteen stel ik me voor wat er zou zijn gebeurd als het slot niet zou hebben gewerkt. Het gebeurt niet, maar mijn voorstelling ervan voelt zo echt dat het toch impact maakt.
Meestal loopt de persoon die de hendel met kracht naar beneden drukte weer weg, maar het is wel eens gebeurd dat iemand ging staan wachten. Toen durfde ik me niet te verroeren, geen enkel geluid meer te maken, als een onderduiker hield ik mijn adem in. Tot ik dacht: misschien denkt hij dat er niemand op zit, dat er iets mis is met het rozetje. Straks gaat hij de deur nog forceren! Daarop besloot ik bij wijze van levensteken eenmaal te kuchen. Ook draaide ik de kraan open, zonder mijn handen eronder te houden, waarna ik nog twee tellen in acht nam om zogenaamd mijn handen af te drogen, waarna ik quasi-opgelucht de ruimte verliet zonder verder iets te hebben gedaan.
Eenmaal uit het zicht kwamen de ontzetting en de schaamte
Soms ging het nog weer anders, hád ik het al gedaan, liep ik opgelucht naar buiten en kwam ik er toen pas achter dat er iemand had staan wachten. Dan voelde ik de grond onder mijn voeten wegzakken, want die ander moest nu mijn lucht in. Soms riep iemand nadat hij de deur op het slotje had gedaan: „Wat een lucht!” Dat was voor de grap (zogenaamd, nooit helemaal). Ik meespelen, het liedje van vroeger van de Van Nelle-reclame zingen: „Het aroma komt je tegemoet…”
Hard lachen, maar eenmaal uit het zicht kwamen de ontzetting en de schaamte.
Volgens Freud leert een kind tijdens de anale fase, die begint bij achttien maanden, om zijn lichaamsfuncties onder controle te houden. Een anaal-expulsief iemand kan zich later tot een ongeorganiseerd, impulsief en schaamteloos persoon ontwikkelen. Zoals die vriend die op de bank één bil optilt. Een anaal-retentief kind houdt de boel zo lang mogelijk binnen en ontwikkelt zich mogelijk tot een voorzichtig mens met een bovenmatig verlangen naar controle.
In die laatste categorie zit ik. En waar de anale fase voor de meeste mensen op hun derde eindigt, zit ik er op mijn 54ste helaas nog middenin.