Er zijn talloze plaatsen waar de wereld kan opengaan, maar winkelcentrum Oosterboer in Meppel stond niet op mijn lijstje. Het lijkt een kluitje middenstanders onder één kap zoals je die overal in Nederland vindt. Maar toch. Zoals je in de wijk Oosterboer de vormen van het eeuwenoude buurtschap nog door de bebouwing ziet schemeren, herbergt het winkelcentrum een grandioze boekenkast: planken vol, onderaan zelfs een dubbele rij met de volle breedte van wat mensen zoal hebben opgeschreven: J.M.A. Biesheuvel en Gabriel García Márquez, 350 Vaste Planten en Mijn eerste gebeden – en alles daartussenin, tot en met een vroege verhalenbundel van de grootse Helga Ruebsamen: De kameleon, een Salamanderpocket uit 1969.
Ruebsamen (1934-2016) was dertig toen ze debuteerde met deze bundel. Meteen op de eerste bladzijde van haar oeuvre staat een beschrijving van de angstaanjagend extravagante moeder van hoofdpersoon Polly. Moeder maakt zich gereed voor een tochtje met oom Walter, die daartoe wel de oude Chevrolet drie kilometer naar een benzinepomp heeft moeten duwen. „Daarna schoot ze als een bliksemschicht van de badkamer naar de slaapkamer en terug, ze wikkelde zich in glanzende, wapperende gewaden, kamde haar donkerrode haar in donderwolken om haar witgepleisterde gezicht, bracht als een sneltekenaar ogen en mond aan, ze dook af in mijnschachten en dolf uit stoffige laden en kasten glinsterende, rinkelende sieraden die ze onbekommerd allemaal tegelijk omhing, ze klom in onwaarschijnlijk hoge, smalle schoenen en als een steltloopster, een brekelijke, triomfantelijke steltloopster stapte ze tot vóór oom Walter, die een sigaret zat te roken en zorgelijk keek.”
Veel van het verhaa, dat minder over de moeder dan over de dochter en grootmoeder gaat, wordt hier samengebald. Ruebsamen portretteert een vrouw in volle vlucht vooruit, de ‘brekelijke steltloopster’ onder het uiterlijk vertoon, maar ook de trots waarmee dat vertoon gepaard gaat.
Verderop verschijnt Polly’s vriendje Egbert Egberts, telg uit een geslacht waar in de loop der generaties de neigingen tot het onbehoorlijke „met vaste hand, als kwalijke gezwellen” waren weggesneden. Wat hij thuis mist aan buitenissigheid, vindt hij in de familie van Polly (het bekomt hem slecht, maar daar gaat het niet om). In het Egberts lijkt wat van Ruebsamen zelf te zitten, wier werk toont dat ze weinig interesse kon opbrengen voor de rafelloze mens: ze moest de onaangepasten hebben.
Die beschrijft ze zonder er doekjes om te winden („De zwarte zijde ontblootte benen van een geraamte, waar inderhaast grauwe brokken stopverf omheen waren gekneed”), maar met een groot gevoel van onvermijdelijkheid – alles is beter dan je willoos door het bestaan laten overspoelen. Dat was pas het openingsverhaal. Er volgt nog een meerhoeksverhouding van een man tegen de achtergrond van een gebutste moeder-zoonrelatie, een tandarts die poogt met juffrouw Kaak aan eerder begane burgerlijkheden te ontsnappen, een pijnlijke kermishistorie en, vooral, een meerlagig verhaal ‘Een herdenking’. Daarin legt een vrouw uit waarom ze niet van oorlogsmonumenten houdt, er toch eentje bezoekt en dat alles geschreven in het tweede decennium na de bevrijding toen men net een beetje begon te wennen aan het idee dat sommige dingen niet voorbijgaan.
Wilt u het besproken exemplaar van De kameleon hebben? Mail dan naar [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.