In haar roman ‘Onderland’ vindt Alma Mathijsen de woorden voor wat onzegbaar is

In de psychologie wordt de term ‘trauma’ gebruikt wanneer iemand door een schokkende gebeurtenis klachten als angst, woede of verdriet ervaart. De gebeurtenis is zo ongewoon, pijnlijk, schokkend of extreem dat het niet lukt om ermee om te gaan. Literatuur kan daarin helpen – literatuurwetenschappers hebben in recente jaren veel aandacht besteed aan de manier waarop literatuur kan dienen om traumatische ervaringen te verwoorden en te verwerken. Trauma’s zijn bovendien talrijk in boeken: traumaliteratuur kun je zien als een literair subgenre, met zijn eigen gewoontes en mechanismen.

Romans waarin een trauma wordt opgevoerd, brengen een interessante paradox met zich mee. Aangenomen wordt dat een trauma iets onzegbaars is: een ervaring zo schokkend dat die niet in taal is uit te drukken. Maar hoe kan een schrijver er dan over schrijven? Hoe benoem je iets wat onbenoembaar is? Alma Mathijsen (1984) ging deze uitdaging op een bijzondere manier aan in haar nieuwe roman Onderland. Trauma speelt er niet zomaar een rol, maar omvat het hele verhaal.

Op een avond glijdt verteller Harper door haar matras, waarna ze in een onderwereld terechtkomt. Dit is een fluïde omgeving die in eerste instantie een neutraal terrein toont: een kale vlakte, een tuin of een huis bijvoorbeeld. Vervolgens verschijnt er een doorgang zoals een deur of een gat, naar een specifieke, geladen scène. Die toont, in de vorm van een soort nachtmerrie, de gewelddadige geschiedenis van de negen ‘inwoners’ (zeven vrouwen, twee mannen) die Harper ontmoet en volgt. Allen leven in hetzelfde onderland en delen ontmoetingsplekken als een bloementuin en een nachtclub, maar hebben ook elk hun eigen leefgebied. Er is een dystopische stad waarin kinderbendes ronddolen, een verlaten park, een donker bos. De personages hebben een belangrijke overeenkomst: ze zijn seksueel misbruikt op jonge leeftijd. Harper leert hun geschiedenissen kennen – ze ziet ze, beleeft de naschokken, beschouwt hun copingstrategieën. En ze leert gaandeweg om haar eigen trauma onder ogen te komen.

Harper komt bijvoorbeeld in aanraking met de getraumatiseerde Jan, die een zelfportret van de tatoeëerder laat plaatsen, want ‘als je zo jong zoiets gruwelijks meemaakt, dan ga je anders om met je lijf’. Door de achteruitgang van de tattooshop stappen ze zijn geheugen in: een uitgestorven park waar Jan als tiener seks heeft met oudere mannen. Later blijkt dat zijn seksuele ontwikkeling ernstig verstoord is, doordat hij misbruikt is door een mannelijke medewerker van de kinderopvang.

Ook ontmoet Harper de jonge Mary die in haar slaapkamer opgesloten zit, terwijl nazi’s op de gang haar bewaken. In de hoek van haar kamer zit Adolf Hitler in een stoel, hij kijkt toe hoe Mary uit haar bed kruipt en bevend op zijn schoot gaat zitten. Onder de nachtmerrie ligt een trauma verborgen, iets wat zo groot en losgezongen is van de werkelijkheid dat het niet te bevatten is. De lezer wordt hier, net als Harper, gesteld voor de vragen: wat gebeurt hier, wat betekent dit?

Bonkend geluid

De weg terug naar de ‘normale’ wereld vindt Harper niet, de omgeving gaat telkens over in een volgende nachtmerrie. De overgangen voelen niet willekeurig aan, omdat er voorbodes van de nachtmerrie tot het neutrale land doordringen, zoals een bonkend geluid (de aantocht van een boze ouder op een trap), dat al klinkt voordat we in het betreffende huis zijn beland. Mathijsen laat de kunstmatigheid van dit onderland voelen in The Truman Show-achtige momenten, wanneer het landschap verandert in een decor: ‘Ik krabde zenuwachtig aan de ondergrond. Het verbaasde me dat een klein stukje losliet. Een doorzichtige plastic laag kwam tevoorschijn. Ik trok verder, nog meer plastic, ik trok hele vellen los, er werd een gat zichtbaar.’ We bevinden ons in een andere dimensie, waar niets helemaal is wat het lijkt. Die onvoorspelbaarheid maakt de roman spannend.

Tegelijkertijd is die onvoorspelbaarheid ook functioneel. Verwarring laat immers zien dat het onmogelijk is om een trauma in taal te vangen: er zijn geen woorden voor. Wat valt er dan in een tekst te vinden? Literatuurwetenschapper Ernst van Alphen schreef het boek Caught by History (1997), over hoe de verschrikkingen uit de geschiedenis – hoofdzakelijk de Holocaust – worden verbeeld in kunst. Daarin schreef hij dat traumatische herinneringen wél indirect gerepresenteerd kunnen worden. In een tekst zouden hoogstens sporen gevonden kunnen worden en het trauma indirect tonen. Ook literatuurwetenschapper Eugene Arva stelt in The Traumatic Imagination (2011) dat fantasie, trauma en literatuur met elkaar samenhangen. De onmogelijkheid om trauma uit te drukken, prikkelt de creativiteit. Wat immaterieel is, laat zich moeilijk beschrijven: je kunt het immers niet zien. Hoe beschrijf je bijvoorbeeld pijn? Omdat daar geen bestaand ‘beeld’ voor is, word je uitgenodigd om je fantasie te gebruiken. In Onderland vertaalt pijn zich onder meer in nachtmerries, symbolische beelden uit het onderbewuste – waarin Hitler in de slaapkamer zit.

Traumatische gebeurtenissen kunnen volgens Van Alphen worden gezien als ‘failed experiences’. Het gangbare ‘narratieve’ geheugen geeft een voorstelling van het verleden, een verhaal dat je feitelijk kunt navertellen, terwijl het traumatische geheugen een re-enactment is, een herbeleving. Daar wordt het verhaal beleefd in plaats van verteld: de controle die een verteller heeft over een verhaal, ontbreekt. De heftige gebeurtenis is niet opgeslagen als herinnering, waardoor het geen geschiedenis kan worden en er dus van ‘navertellen’ geen sprake kan zijn. De grens tussen het verleden en het heden raakt hierbij zoek: het verleden is het heden. Wie een trauma oploopt, komt zo vast te zitten in een narratief vacuüm, waarin de traumatische gebeurtenis niet in heldere gedachten kan terugkomen, als een verhaal, maar toch altijd op de achtergrond aanwezig is.

Tot verhaal gemaakt

Dit proces is prachtig terug te lezen in Onderland, waarin de bewoners in verschillende stadia, van ontkenning en onderdrukking tot herbeleving, tussen het traumatisch geheugen en het narratief geheugen bewegen. Er is dan ook de hoopvolle verwachting dat de inwoners op den duur een manier vinden om uit deze loop te stappen, er dus een verhaal van weten te maken; een geschiedenis die ‘los’ staat van wie ze op een later moment zijn. In veel traumaromans komt een trauma enkel indirect tot uiting, denk aan de gesloten kist in Ik kom terug (2014) van Adriaan van Dis en aan de spookgedaanten en de herhaaldelijk beschreven leegte in Louteringsberg (2011) van Marcel Möring. Anders dan in die boeken wordt de traumatische gebeurtenis in Onderland expliciet en actief tot een verhaal gemaakt. We lezen een working through trauma.

Daarin doet de roman denken aan Guillermo del Toro’s huiveringwekkende film Pan’s Labyrinth (2006). Ook hier zien we de fantasie van een meisje, waarin de grimmige realiteit van oorlog en de dood van haar vader wordt geëvenaard en weerspiegeld door een afdaling naar een onderwereld, bevolkt door angstaanjagende monsters. Door de jonge leeftijd waarop het traumatische voorval plaatsvindt, is de weg naar het fantastische makkelijk gevonden: de kinderlijke beleving staat open voor fantasie en verschrikkingen uit het volwassen leven zijn nog moeilijk te duiden. De wereld die uit de beschadigde geest is ontsproten, lijkt noodzakelijk magisch.

Voor wie die kinderlijke magie ontgroeid is zou je kunnen stellen dat traumatische gebeurtenissen alleen maar door kunst gepresenteerd kunnen worden, zoals cultuurcriticus en psychoanalyticus Slavoj Zizek heeft gedaan. Kunst kan zich losmaken van een onthutsende werkelijkheid en een eigen vorm aannemen: het is een virtuele plek, die is gecreëerd. Wanneer de feiten te heftig zijn, kan kunst op een indirecte, associatieve wijze het trauma invoelbaar maken. Representaties van trauma in fictie zou je op deze manier als een overlevingsmechanisme kunnen opvatten. Deze werking van kunst laat Mathijsen treffend zien aan de hand van het scala aan overlevingsmechanismen die in Onderland langskomen – en in het ‘bestaan’ van dit onderland an sich.

Gruwelijk en bevrijdend

Gaandeweg doemt het trauma van Harper zelf op. In flarden die ze liever afkapt en wegduwt, maar die zich blijven opdringen, wordt een traumatische verkrachting gereconstrueerd. Ze moet haar angst ontleden en durven aankijken. Wanneer dat uiteindelijk lukt, is ze niet bang meer, alleen erg moe. Het is intrigerend hoe het onderland dus een dubbele werking heeft: het is gruwelijk én het is bevrijdend. Op een zeker moment wil Harper, net als de andere bewoners, niet eens meer weg uit het onderland. Door hun grootste angsten te zien en te herbeleven worden ze niet dóór hun trauma geleefd, maar leven ze ermee samen. Het onderland is de plek waar niemand alleen maar zegt dat ze het zich ‘kunnen voorstellen’, maar waar alles voorgesteld wórdt. Rauw en eng, maar open, bloot, eerlijk. Het collectief beleefde trauma biedt troost en veiligheid.

De buitenwereld staat namelijk pijnlijk snel klaar met oordelen over de betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid van het slachtoffer. Dit is te zien in de ‘eufemismetuin’, een plaats in het onderland waar Harper voor ‘Huilie-huilie-meisje’ en ‘MeToo-gevalletje’ wordt uitgemaakt door een stel bloemen, die stemmen vertolken die werkelijk in (sociale) media te horen zijn. Het exceptionele verweer van de hashtag #MeToo – de uniforme, relatief simpele aanduiding waarmee je tot een groep behoort die onrecht is aangedaan – wordt dan tegen je gebruikt. Het schrijnende is dat het wapen van iemand die misbruikt is vaak alleen uit taal bestaat: het vermogen en de moed om het na te vertellen. De misbruikte wordt zo terug in het zwijgen gedrukt. De surrealistische setting die Mathijsen opvoert, waarin schijnbaar fraaie bloemen Harper zo nietsontziend veroordelen, maakt het ervaren onrecht des te pijnlijker.

Een ander pijnpunt vormen de militaire figuren die inwoners van het onderland naar de normale wereld terugbrengen. Dit proberen zij met grijsgedraaide therapeutische uitspraken. Hoewel therapie niet in zijn geheel wordt bekritiseerd, maakt Mathijsen invoelbaar waar het wringt in het de benadering van mensen met een heftig trauma. Namelijk: sturende en wat soms voelt als platgeslagen behandelmethodes met bijbehorende taal (‘Zit je ergens mee? Praat erover!’, ‘Laat ons doen waar we het best in zijn’) sluiten niet altijd aan op individuele, specifieke en ingrijpende problematiek. De inwoners van het onderland lijken die eigen invulling wél te vinden, in de vorm van individuele horror.

Compassie

Een ingewikkeld mentaal proces als het geheugen, getoond aan de hand van ruimtes, had een nogal gecompliceerde roman kunnen opleveren. Het is knap hoe Mathijsen dit meerstemmige, magische verhaal krachtig overeind weet te houden. De afdaling naar dit onderland laat op grondige wijze zien hoe trauma werkt en hoe misbruik in het verdere leven kan doorwerken. Het boek is een hallucinante ervaring die onder je huid kruipt en urgent aanvoelt: het stelt de taal rondom slachtofferschap kritisch aan de orde. Het vermogen om te duiden wat er met je is gebeurd, is cruciaal. Daarmee biedt Onderland niet alleen een bijzondere literaire ervaring, maar breekt Mathijsen ook een lans voor meer compassie met traumaslachtoffers, en de taal die zij moeizaam hebben verkregen om hun trauma’s in uit te drukken. Het moge duidelijk zijn dat de woorden waarmee mensen die misbruik hebben meegemaakt naar buiten treden, nooit óók misbruikt mogen worden. Je zou wensen dat bij iedereen die het badinerende ‘MeToo-gevalletje’ in de mond neemt, dit boek op magische wijze op de mat zou vallen.


Lees ook

Lees ook dit interview met Alma Mathjsen

‘Ik kreeg te horen dat ik eerder naar bed had moeten gaan, dan was het allemaal niet gebeurd’