„Ik ben mijn hele leven vegetariër – mijn moeder heeft me zo opgevoed. Op mijn vijftiende ging ik voor het eerst naar een festival. Ik heb toen vier dagen lang patat en kaassoufflés gegeten: lekker, vegetarisch eten was er op dit soort plekken niet. Dat is nu heel anders.
„Door mijn werk mag ik veel leuke dingen doen. Zo ben ik onlangs door een biologisch wijnmerk uitgenodigd in Valencia. Een tijdje terug heb ik een gastcollege gegeven op de Vrije Universiteit in Amsterdam. En deze zomer mag ik naar Down The Rabbit Hole en Lowlands om het eten te reviewen op sociale media.
„In mijn gerechten probeer ik groenten de hoofdrol te laten spelen. Ik gebruik bewust geen vleesvervangers, omdat die voor een niet-vegetariër nooit beter zullen smaken dan het echte product.
„Deze pita’s bak je in een pan, het bereiden duurt niet langer dan uur. Dat het zo makkelijk is, is denk ik de reden dat het recept viral is gegaan.”
Het mag het witte goud zijn, maar mij maak je niet heel blij met gekookte asperges. Maar gebakken? Dat was nieuw voor mij en sprak me meteen aan. Eerst maar eens gekeken of we twee grote pannen hadden waar de asperges in pasten. De paellapan bood uitkomst. Precies na een kwartiertje bakken waren de asperges mooi bruin en gaar. Je moet wel in de buurt blijven en de asperges steeds keren, anders worden ze te donker. De gesmolten boter zal ik een volgende keer meteen uit de pan over de asperges gieten, die werd naar mijn smaak wat te donker na het bakken van de eitjes. De Parmezaanse kaas maakt het echt af. Wat een smakelijk gerecht kwam er op tafel! Zo kun je mij wel asperges voorzetten. Wat dun gesneden beenham erbij en een flesje heerlijke Nederlandse wijn van de Kleine Schorre (Blanc, 2023), beter wordt het niet! Voortaan bákken we asperges; heerlijke smaak, snel klaar. Dat is waarom ik een fan ben van de recepten van Janneke, verrassend en heerlijk!
‘Op de foto poseren mijn ouders, Lena Ruijsch en Henk Alberti, zittend in het water van zwembad ‘De Branding’ in Doorwerth in 1935. Hun schouders raken elkaar, per ongeluk lijkt het, maar ze houden dat zo. Misschien zijn hun vingertoppen onder water ineengestrengeld, maar dat zien we niet.
Ze hebben nog niet zo lang ‘verkering’, de wat verlegen verliefdheid straalt van de gezichten af. Ze genieten van de zon, het koele water, het zwemmen en het gestoei in de alles verhullende, maar toch wel spannende badpakken. Bloter kon het niet in 1935, het gemengd zwemmen is sinds kort toegestaan in een aantal zwembaden.
Ze wonen niet ver van elkaar in Wageningen, maar het zijn verschillende werelden waarin ze leven. Henk leeft in een strenge wereld, waar psalmen thuis op het orgel worden gespeeld en voetballen op zondag uit den boze is. Toch speelt hij bij de meest populaire club van de stad, zonder dat zijn vader het weet. Hij is keeper van het derde elftal, soms in het tweede en is veel te vinden op en rond het veld op de Wageningsche Berg.
Lena leeft in een SDAP-AJC en VARA-wereld waar wordt gesport, naar de radio geluisterd en gezongen in socialistische koren met namen als ‘Werkmanslust’. Ze turnt bij de plaatselijke vereniging HBS (Houdt Braaf Stand). Ze heeft de openbare lagere school afgerond en werkt als dienstbode voor een barones en een onderwijzeres. Ze werkt hard, betaalt kostgeld en houdt voldoende over om uit te gaan met haar vriend en met de vriendinnen van de HBS.
Henk heeft de Ambachtsschool ‘Afd. Timmeren’ afgerond en werkt als timmermansknecht. Hij is een harde werker, al vroeg vakbondslid, wordt timmerman en later zelfs uitvoerder in de bouw. Henk en Lena zijn de eerste generatie jongeren met vrije tijd, om uit te gaan, de film te bezoeken, een sport te beoefenen bij een van de vele verenigingen die recent zijn opgericht, of om te gaan zwemmen in de zomermaanden.
Veel later, als ze zes kinderen hebben, gaan onze zomervakanties steevast naar plaatsen met zwemwater. In het Haringvliet, de Middellandse Zee en het Lago Maggiore zwemmen ze tot op hoge leeftijd. Ik herken de gezichtsuitdrukking en de oogopslag van het jonge paar die twintig jaar later mijn ouders zullen worden, maar ze lijken in een ander lichaam te zitten. Ook zij waren ooit jong.”
In ons straatje mag je alleen voor de deur parkeren om je auto in of uit te laden, dus toen ik vandaag in mijn eentje probeerde drie kinderen op de achterbank te krijgen, omdat Willem op de wc zat, had ik het druk. De deur die ik net dichtgeslagen had, werd weer opengeduwd. Eén kind bleek, zodra ik even niet keek, opeens bij de plantenbak verderop te staan, op zoek naar lieveheersbeestjes.
Ik probeerde mijn spartelende dochter voor de vijfde keer in haar stoeltje vast te zetten, terwijl ze „nee, papa moet het doen!” schreeuwde, toen ik een man en een vrouw zag naderen. Zij bedeesd achterop, hij in een beige trenchcoat, akelig dichtbij, met ogen die, ondanks het ouderdomswaas, vervaarlijk priemden. „Kom, deze mensen moeten er even langs”, zei ik tegen mijn dochter, en ondernam nog een poging haar in de auto te krijgen. „Dat moeten wij inderdaad”, zei de man, met samengeknepen lippen en het aura van iemand die al jaren niet meer is tegengesproken. Hij voegde eraan toe: „U moet uw kinderen in bedwang houden.” Ik zag zijn vrouw in zijn hand knijpen, niet weer Gerrit, maar hij was niet meer te houden. Met geknepen oogjes siste hij me toe: „Aan allebei de kanten de deur open. U moet u schamen.”
Nu ja, toen gebeurde het. Ik raakte bevangen door een woede die ik ergens in een glanzend doosje in een pulserende kamer van mijn hart bewaar. „U meent dit toch niet echt?” vroeg ik hem scherp. „Welzeker meen ik dit”, spuugde hij.
„U kunt niet even vriendelijk vragen of u erlangs mag. Bent u nou helemaal BELATAFELD?” blies ik in zijn richting, zodat hij lekker niet kon aannemen met één of andere moderne snotneus te maken te hebben. „Wat bezielt u in godsnaam?” Ik sloeg de deur dicht, hij stiefelde langs me, trok zijn vrouw mee, en riep nog wat narigheden mijn kant op. „Het leven is mooi, saggerijn! Onbeschofte vlerk!” riep ik hem met gebalde vuisten na.
Willem kwam op z’n gemak naar buiten gesloft. „Wat is hier nou weer aan de hand”, zei hij. Ik wees. Toen riep de man nog iets over zijn schouder wat ik niet verstond, en ging de hoek om.
We stapten in, ik zweeg, ontdaan. „Mama is echt een serieuze gangster, hè”, fluisterde mijn oudste zoon tegen de middelste. „Ik hou van lijpe mama”, besloot de middelste. „Had je weer een ouderling te pakken?” vroeg Willem nonchalant.
Ik dacht aan de absurd arrogante mails die ik ooit van Tijs van de Brink kreeg, omdat ik een hem onwelgevallig stukje had geschreven. Ik dacht terug aan mijn dm-ruzie met Arie Boomsma, die me bevoogdend en kleinerend tot de orde kwam roepen, waarna ik hem zijn gram gaf, en hij zijn masker van vriendelijkheid flux liet vallen. Ik dacht aan de schrijver die wóédend werd toen ik hem afraadde het concluderende slotstuk te vormen op een avond over vrouwen in de literatuur.
Mannen die zichzelf de zon wanen, en vrouwen de doffe satellieten om hen heen, die ze met één simpele lichtstraal denken te kunnen verschroeien: niets kan mij razender maken.
„Wat riep die man nou op het laatst?” vroeg ik Willem. „En dat noemt zich dan NRC”, zei hij.
U begrijpt, ik wacht handenwrijvend op de ingezonden brief.
Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.