Column | Iets met een tentzeil

Mijn vriendin Esther schenkt me als verjaarscadeau een inschrijving voor een wildpluk-excursie voor twee personen. „Ik zag de aankondiging en ik dacht meteen aan jou!” zegt ze. „Wist je dat er ook paddenstoelen in de lente groeien?”

Ja, dat weet ik. Ik weet ook precies wat ons te wachten staat: twee uur achter een vrouw aansjokken die ons op daslook, kleefkruid en zevenblad laat kauwen en ons aanspoort levende mieren te eten die zogenaamd naar sinaasappel smaken. Na afloop krijgen we een beker brandnetelthee onder een tentzeil.

„Er is een sterven dat erger is dan de dood”, noteerde Ernst Jünger in zijn dagboek. „Dat is het sterven van een liefde. Het komt door de duistere straling die wij uitzenden. De bloesems gaan zacht voor ons dicht.”

Jarenlang heb ik aan stijldansen gedaan, aan gitaarspelen en voetreflexologie. En nu kan ik geen quickstep meer dansen, geen akkoord meer aanslaan, geen drukpunt meer vinden. Twintig jaar geleden las ik alles wat los en vast zat over wat toen nog heette, ‘interseksualiteit’. Nu wil ik er geen woord meer over horen. Zend ik zoveel duistere straling uit? Verzuur ik? Sterf ik af? Ga ik dood?

„Nou, wat leuk”, zeg ik.

Esther begint zich direct te verkneukelen en te verheugen, iets waar ze erg goed in is.

Een maand later leidt de routenavigatie ons naar een smal strookje tussen een snelweg en een nieuwbouwwijk. Een vrouw tikt op het raampje. „Wil je je auto dáár zetten? Even indraaien, achteruit, een gratis lesje achteruit inparkeren, ha ha ha!” Met noodlottige zekerheid weet ik dat dit de wildplukvrouw, is. Even later lopen we achter haar het bos in. Gehoorzaam stoppen we brandnetels, kleefkruid en daslook in onze mond. Nu de mieren nog. Ja hoor, daar heb je ze al.

„Wie heeft er een beetje lef in zijn donder?” roept de plukvrouw.

Terwijl de groep zich griezelend rond de mierenstroom verdringt, blijf ik terzijde staan, naast een opvallend knappe jongeman.

„Geen mieren eten?” vraag ik.

„Mijn geloof verbiedt mij het eten van levende wezens”, zegt hij.

Ik vrolijk meteen op. „Welk geloof?”

„Het geloof in God.”

„Naar welke kerk ga je?”

„Ik heb een film op Netflix gezien over Mozes. Dat herkende ik, die struggle.”

„Je lijkt ook wel een beetje op Johannes de Doper”, zei ik. „Maar die at sprinkhanen.” Hij kijkt me behoedzaam aan. „Dat zijn stukjes uit het nieuwe deel van de bijbel. Ik heb nog niet alles gelezen.”

In de auto geniet Esther nog na. „Enig was het”, zegt ze. „Ik heb zo veel geleerd.”

„Ik heb nog wel wat boeken over wildplukken voor je”, zeg ik. „Ben je toevallig ook geïnteresseerd in voetreflexologie en kruissteekjes borduren?’”

Verrast kijkt ze opzij. „Dat is toch zo gek. Ik heb jarenlang merklappen geborduurd. Ik ging naar merklaptentoonstellingen. En van het ene moment op het andere was het voorbij. Ik kan geen merklap meer zien.”

Ik ben nog niet dood. Ik wil alleen geen kleefkruid meer eten. En zeker niet onder een tentzeil.

Nicolien Mizee is schrijver en vervangt Frits Abrahams tijdens zijn vakantie.