In Nederland liggen zestig stuurloze bossen die zelf hun problemen oplossen

In het bos bij Amerongen ligt een omgevallen boom dwars over een pad. Een tak van een beuk steekt uit waardoor wandelaars moeten bukken of uitwijken. Die obstakels voor mensen worden hier niet weggehaald, legt boswachter Chris Hartman uit. Als dit pad onbegaanbaar wordt voor wandelaars, dan is dat maar zo.

Want dit stuk van boswachterij Amerongse Berg, eigendom van Staatsbosbeheer, is een bosreservaat. En niet ingrijpen is het beleid in de 59 bosreservaten die Nederland heeft ingesteld, zoals hier op de Galgenberg op de Utrechtse Heuvelrug. In dit gebied van 42 hectare worden geen bomen gekapt, geen dood hout weggehaald of invasieve exoten bestreden. De natuurlijke processen hebben hier hun beloop.

De reservaten zijn tussen 1983 en 2000 aangewezen om te bestuderen hoe Nederlandse bossen zich op een natuurlijke manier ontwikkelen. Na een tijd waarin productiebossen dominant waren, was er behoefte aan meer natuurlijk bos. De inzichten uit de reservaten moesten hierbij helpen. Die reservaten beslaan samen zo’n 3.000 hectare en liggen verspreid over alle provincies van Nederland, behalve Zeeland, waarbij het streven was om zoveel mogelijk verschillende typen bos op te nemen.

Op de Galgenberg is dat het droog wintereiken-beukenbos, vertelt Erik Roest, bosonderzoeker van Wageningen University and Research. Samen met Silke Jacobs coördineert hij het bosreservatenprogramma. Zo’n typering van het bos betekent niet dat er nu alleen wintereiken en beuken staan. Het is het soort bos dat zich hier uiteindelijk zal ontwikkelen, het eindstadium. Nu zijn er binnen het reservaat nog heel verschillende begroeiingen te vinden. Rond 1890 was dit grotendeels heide, zegt Roest. „Met aan de zuidkant ook wat oude eikenstoven.” Eind negentiende eeuw werd een deel van het terrein ingezaaid met grove dennen. Later werden sitkaspar, lariks en Corsicaanse den aangeplant. Andere stukken bleven meer gemengd bos.

Dode berken

Een leek zal het niet direct opvallen dat dit een bosreservaat is. Er staat geen bordje bij. Hooguit kun je wat meer dode bomen zien dan elders. Maar ook dat valt hier niet buitengewoon op. „Het valt me nog tegen hoe veel dood hout hier ligt”, zegt Roest als we een stuk van het pad zijn afgegaan. „Je ziet wel wat dode berken, dat is een soort die relatief meer licht nodig heeft en eerder het loodje legt.” De hoeveelheid dood hout is een belangrijk verschil tussen jonge of beheerde bossen en natuurlijk bos. Uit Vlaams onderzoek blijkt dat het vijftig tot honderd jaar kan duren voor die hoeveelheid gelijk is aan die in een natuurlijk bos. Ook de ouderdom van dood hout heeft invloed. Roest: „Ons dode hout is nog relatief jong en nog niet zo sterk vergaan, de biodiversiteit die samenhangt met dood hout is daarom nog steeds aan het toenemen.”

Silke Jacobs (links), Erik Roest (midden) en Chris Hartman in het Amerongse bosreservaat.
Foto Merlin Daleman

Een deel van het Galgenberg-reservaat is nog duidelijk herkenbaar als voormalig productiebos, met sparren in strakke rijen naast elkaar. Alleen liggen alle gesneuvelde bomen er nog. Ze hebben last gehad van droogte, de letterzetterkever en luizen, vertelt boswachter Chris Hartman. Op de open plekken komt door het dikke naaldendek mos op en hier en daar een zaailing. Als het geen reservaat was geweest, was dit gebied mogelijk uitgedund of zelfs „geruimd” om loofbomen een kans te geven. Nu moet dat proces zich vanzelf voltrekken en dat duurt lang.

Hartman vertelt, terwijl de regen met bakken uit de hemel valt, dat vanwege de zwakke staat van de sparren en de nabijheid van een brandgang die open moet blijven toch op kleine schaal ingegrepen moest worden. Langs de brandgang is een aantal bomen gekapt. Dat mag niet zomaar, dat is in overleg gegaan, zegt hij. De gekapte exemplaren zijn op een zo natuurlijk mogelijke manier in het bos teruggelegd.

Het liefst wil je van al die verschillende reservaten de ontwikkeling volgen

Erik Roest
bosonderzoeker

Bij de opzet van het programma in de jaren tachtig was het uitgangspunt dat de bosreservaten gedurende lange tijd regelmatig onderzocht zouden worden. Ieder jaar zouden zes reservaten worden ‘opgemeten’, waardoor ieder gebied om de tien jaar aan de beurt zou komen. Daarbij wordt dan gekeken naar de omvang en verspreiding van bomen en struiken, het dode hout en de overige vegetatie. Maar de lange termijn bleek niet zo lang. Zeker niet voor de ontwikkeling van een bos. Rond 2005 stopte de structurele financiering van het onderzoek. „Sindsdien zijn we afhankelijk van incidentele financieringsbronnen”, zegt Roest. En dat vindt hij jammer, want daardoor ontbreekt de jarenlange reeks van gegevens die zo nuttig kan zijn voor allerlei onderzoeken. En als er zo veel tijd tussen metingen zit, kunnen bepaalde ontwikkelingen in het bos gemist worden, zegt Roest.

In bosreservaat De Galgenberg zijn relatief vaak metingen gedaan, in 1985, 1995 en 2005. „Dat is wel uitzonderlijk, sommige reservaten zijn alleen aan de start opgemeten”, zegt onderzoeker Silke Jacobs.

Juist omdat er al veel gegevens over dit reservaat zijn, wordt het dit najaar weer onderzocht. Het geld komt uit het budget voor een project van het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Roest: „Je zou natuurlijk ook heel veel andere bosreservaten willen meten, bijvoorbeeld in de duinen en in de polderbossen. Die hebben allemaal hun eigen soorten en hun eigen dynamiek. Het liefst wil je van al die verschillende reservaten de ontwikkeling volgen.”

Kolonisatie

Het opmeten van de bosreservaten is tamelijk arbeidsintensief en dus kostbaar. Een paar onderzoekers zijn er enkele weken mee bezig. In 2008 werd becijferd dat er jaarlijks 255.000 euro nodig is om alle reservaten eens per tien jaar te onderzoeken.

In de jaren tachtig en negentig liep Nederland voorop met het opzetten van bosreservaten. Onder andere in Vlaanderen werd dat nagevolgd. Bosecoloog Kris Vandekerkhove, een van de belangrijke onderzoekers van die Vlaamse bosreservaten, licht telefonisch toe: „Ons netwerk is later opgericht en is voor een stuk geïnspireerd op de Nederlandse opzet, ook qua meetmethoden. Verschil is dat het wel een vast onderzoeksprogramma is, met een vaste equipe. Bij ons is de continuïteit (tot nu toe dan) verzekerd.”

In het Vlaamse programma zijn er twee doelstellingen: ontwikkeling van spontane natuur, zodat nieuwe leefgebieden ontstaan en het wetenschappelijk onderzoek voor vergroting van de kennis over het functioneren van bossen.

Het kan goed werken om niets te doen en geduld te hebben, denkt de boswachter

Vandekerkhove zegt dat het onderzoek steeds nieuwe inzichten oplevert, „zoals de kolonisatie door bepaalde kever- of paddestoelensoorten. Een bos is dynamisch, maar heel langzaam. Als je elke tien jaar metingen doet, zie je veranderingen die je met het blote oog niet ziet.”

Een andere bevinding is dat beuken misschien wel ouder kunnen worden dan gedacht. In het bosreservaat in het Zoniënwoud bij Brussel staan beuken van ruim 250 jaar oud die nog heel vitaal zijn. „In leerboeken staat dat ze tweehonderd jaar kunnen worden, maar nu denken we dat het misschien wel driehonderd jaar is.” Beuken in dit bos horen ook nog eens bij de grootste van hun soort ter wereld.

Silke Jacobs was onlangs in Slowakije op een meeting van het Europese bosreservaten-netwerk (EuFoRia). Daar merkte ze dat Nederland achterloopt, waar het eerst voorop ging. „Een aantal landen heeft het goed voor elkaar, die kunnen echt resultaten laten zien.” In Oost-Europese landen is het wetenschappelijk onderzoek een vanzelfsprekend onderdeel van het bosbeheer, zegt Hartman, die al jaren geregeld het oerbos in het Poolse Bialowieza bezoekt. „Ieder nationaal park daar heeft zijn eigen wetenschappelijke staf.”


Lees ook

De bossen zijn een feestmaal voor knagende kevertjes

Jan ten Hoopen in een geruimd stuk van het Brabantse Leenderbos. „Het achterwerk van de lariksschorskever glanst; dat van de letterzetter is dof.”

Een sluitend bladerdek

Roest denkt dat het bosreservatenonderzoek het nodige kan opleveren: „We hebben op het moment zoveel vragen rond biodiversiteit, klimaat, koolstofvastlegging, uitvallende boomsoorten. Die kan je goed in bosreservaten beantwoorden, omdat dit de gebieden zijn waar je niets doet. Die kun je vergelijken met plekken waar je wel wat doet.”

Foto Merlin Daleman

De bosreservaten zijn niet alleen een bron voor onderzoek, maar ook een leerschool voor het natuurlijk beheer van bossen. „Je moet vaker dít doen”, zegt boswachter Hartman, en hij steekt zijn handen diep in zijn broekzakken. Niets doen en geduld hebben, kan goed werken, zegt hij. Hij ziet het effect bijvoorbeeld bij de Amerikaanse vogelkers, die beschouwd wordt als invasieve exoot, een niet-inheemse plant die andere vegetatie verdrukt. Aan de bestrijding ervan zijn miljoenen uitgegeven. Kapitaalvernietiging, zegt Hartman „Laat maar gewoon gebeuren. Laat de planten het onderling maar uitzoeken.” Als bijvoorbeeld eiken en grove den een sluitend bladerdek vormen, dan is het gedaan met de verjonging van de vogelkers en sterven de oudere exemplaren af.

Mensen hebben snel het idee dat ze dingen moeten bijsturen

Kris Vandekerkhove
bosecoloog

Hij probeert zijn collega’s ervan te overtuigen minder in te grijpen en dat gebeurt in deze boswachterij ook. Het onderscheid tussen het bosreservaat en de rest van het bos wordt daardoor kleiner. Alleen zal in de andere delen wel af en toe „een mooi stuk hout voor de bouwmarkt” uit het bos worden gehaald, zegt hij.

Het niet-ingrijpen onderscheidt de bosreservaten ook van Natura 2000-gebieden. Daar is het doel om bepaalde soorten en habitats in stand te houden. Als die bedreigd worden door bepaalde ontwikkelingen, dan kan er worden ingegrepen. In de bosreservaten is dat niet de bedoeling. „Dat kan wel een uitdaging zijn”, zegt Roest.


Lees ook

Veel bossen trekken het ’s zomers niet meer, dan nemen ze geen CO2 meer op

Meteoroloog Michiel van der Molen meet in het Loobos, bij Harskamp, hoeveel CO2 het bos opneemt.

De Vlaamse bosecoloog Vandekerkhove herkent dat: „Mensen zijn weinig geneigd niets te doen, ze hebben snel het idee dat ze dingen moeten bijsturen. Bijvoorbeeld bij ziekte bij essen. Het bos zal zichzelf wel redden, en op zijn manier een oplossing vinden. Ook als een zeldzame soort opduikt, die het misschien niet alleen redt, is er de drang om in te grijpen of bij te sturen. Maar je moet je wel houden aan de afspraak niet in te grijpen.”

Na een tocht van twee uur in de stromende regen komt de rondleiding rond de Galgenberg ten einde. Andere bezoekers waren er amper. Hartman: „De meeste mensen zijn mooiweerwandelaars. Eigenlijk is het bos nu op zijn mooist.”