Wiebe Wiederhold rent achter een schaap aan. In zijn blauwe overall, laarzen aan, „kom maar, kom maar”-roepend, pakt hij er eentje bij nek en kont. Liefdevol duwt de zestiger het schaap het weiland uit, richting zijn auto, waar een veetrailer aan is gekoppeld. „Deze is ook ziek”, zegt hij, „kijk: hij is uitgemergeld, je ziet ook dat-ie anders loopt, toch? En kijk hier” – Wiederhold trekt de bek van het schaap rustig open – „de tong is blauw.”
Schapenhouder Wiederhold is bezig met een rondje langs zijn tien weilandjes met schapen. Hij is op zoek naar zieke dieren. Zijn geoefende oog ziet het meteen als het mis is: dan lopen ze slecht, hebben ze schuim om de bek, dikke lippen, een snotneus. Het plan is om een aantal dieren in de aanhangwagen te krijgen, zodat een opgetrommelde dierenarts bloed kan afnemen. Dan wordt in het laboratorium vastgesteld of inderdaad sprake is van blauwtong. Het schaap protesteert, maar na af en toe flink duwen, trippelt het beest de trailer in. Wiederhold zucht. „Het zou wel echt erg zijn als deze chef, deze grote ram, ook doodgaat.”
Schapen horen bij de familie Wiederhold. Zijn vader had ze, zijn broer heeft ze en Wiebe Wiederhold houdt de dieren ook al decennia. Inmiddels heeft hij er zo’n vierhonderd, waarvan zo’n tweederde lammeren. Niet voor het geld: hij werkt fulltime bij een groot zuivelbedrijf, schapen zijn een verdienste voor erbij. Een schaap levert bij de slachter zo’n 200 euro op, hij is er zo’n dertig uur per week mee bezig. Dat houd je alleen vol als je van schapen houdt. Luister en kijk maar eens, zegt hij, naar die bossen, bomen en vogelgeluiden in Woold, een buurtschap vlak bij Winterswijk. „Soms ben ik te druk om het te zien, maar het is geweldig om in dit prachtige land lekker buiten bezig te zijn.”
Dood
Maar nu vindt Wiebe Wiederhold het eventjes minder leuk om schapen te houden. De ziekte blauwtong is bezig aan een opmars, vooral onder schapen in de Achterhoek en Limburg. Blauwtong komt voor bij schapen, runderen en andere herkauwers, maar is vooral dodelijk voor schapen. Wiederhold schat dat dertig van zijn schapen ziek zijn, die probeert hij zoveel mogelijk medicijnen toe te dienen. Toch gingen er tot nu toe zo’n tien dood aan blauwtong.
In totaal overleden vorig jaar in heel Nederland naar schatting vijftigduizend schapen aan de ziekte, waarna het virus in de winter uit de Nederlandse stallen verdween. Veehouders hoopten dat het nooit meer zou terugkeren. Die hoop werd versterkt nadat vaccins op de markt werden gebracht die de dieren zouden beschermen. Maar uit de cijfers die de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) maandag vrijgaf, blijkt dat schapenhouders weer een zware zomer tegemoetgaan. Het aantal besmettingen is, ondanks de vaccinatiecampagne, in een week tijd vervijfvoudigd.
Hoe dat kan, is vooralsnog onduidelijk. Mogelijk heeft het virus in Nederland overwinterd, zegt schapendierenarts Evelien Dijkstra van diergezondheidsorganisatie Royal GD, dat in opdracht van het ministerie van Landbouw onderzoek doet naar de uitbraak. De genetische code van het virus is gelijk aan het blauwtongvirus dat vorig jaar rondging, blijkt uit nieuw onderzoek van Wageningen University.
Lees ook
Kan de prik de knutten voor zijn? Vaccinatie tegen blauwtong is race tegen de klok
Steekvliegjes
De ziekte verspreidt zich via knutten, zeer kleine steekvliegjes. Dijkstra: „De knut prikt een besmet dier, raakt zelf geïnfecteerd en prikt vervolgens een andere herkauwer die ook geïnfecteerd raakt.”
Zolang deze knutten rondvliegen, tot half november, blijft het virus ook rondgaan, is de verwachting. Zo ging het ook bij de vorige grote uitbraak in 2006, zegt Dijkstra. Met de komst van een vaccin in 2008, werd een uitbraak in 2009 voorkomen. „Maar het grote verschil met toen is dat het huidige virus ziekmakender lijkt te zijn. Ook speelt mee dat er nu is gevaccineerd met vaccins waar we minder van weten.”
Het Bureau Diergeneesmiddelen gaf dit voorjaar toestemming om drie niet-geregistreerde vaccins voor schapen en runderen te mogen gebruiken. Dat kan bij hoge uitzondering, zegt woordvoerder Mascha Meijer. „Als sprake is van een noodsituatie.” De medicijnorganisatie heeft het vaccin daarom alleen op de meest kritische punten beoordeeld.
Dat de besmettingen omhoog blijven schieten, zegt volgens schapendierenarts Dijkstra „vooralsnog niet veel”. De vaccins beschermen volgens de fabrikanten niet tegen besmetting, maar zouden moeten voorkomen dat de dieren daar ernstig ziek van worden. Dijkstra onderzoekt deze weken of er in sterfte een verschil is met vorig jaar, toen driekwart van de geïnfecteerde schapen overleed. „We lijken minder sterfte te zien”, zegt ze. „Maar we zitten pas in het begin van de uitbraak.”
Poten
Achter het stuur van zijn SUV, met drie zieke schapen in de veetrailer, remt Wiebe Wiederhold langs het laatste weiland dat hij inspecteert. Daar, wijst hij, ligt een schaap, dat het gister al zwaar had. Hij vreest het ergste. Kruiwagen eruit, en eropaf. Het schaap beweegt niet. „Ik zie het al”, zegt Wiederhold. „Die is dood.” Het beest ligt op de zij, de poten bungelen lichtjes de lucht in. Wiederhold gooit het schaap in zijn kruiwagen. Of het hem raakt? „Het doet wel iets, ja”, zegt hij. En meteen daarna: „Maar je moet erboven staan.”
In mei nog liet hij al zijn schapen vaccineren door de dierenarts. Het kostte hem in totaal een kleine 2.000 euro. Dat er nu alsnog dieren ziek worden, is daarom „heel zuur”. „Ik word er chagrijnig van. Elke dag zieke dieren oplappen, of wéér een dood schaap ophalen, dat wil je niet.” Als de ziekte vaker blijft terugkomen, twijfelt hij aan zijn toekomst als schapenhouder. „De schapen zijn mijn passie. Maar op deze manier is het echt geen doen.”
Een bijzondere historische natuurgebeurtenis speelde zich afgelopen zaterdagmiddag 5 oktober af bij de Wassenaarse Slag, een afgelegen strandopgang bij duingebied Meijendel. Een paar honderd mannen behangen met alle mogelijke verrekijkers waren er getuige van. In een bosperceel speurden ze in het herfstzonnetje opgewonden naar een vogel met de omvang van een grijs bolletje.
Om 16.35 uur zag vogelaar Gerard Steinhaus, die na een alarmmelding in de appgroep voor zeldzame vogels halsoverkop vanuit zijn woonplaats Zeist naar deze plek was afgereisd, het beestje zitten: een roetvliegenvanger (Muscicapa sibirica). Het dertien centimeter grote zangvogeltje zat soms minutenlang stil op het uiteinde van een takje. „Niet de meest spannende vogel qua kleurstelling, maar wel verschrikkelijk zeldzaam”, zegt Steinhaus.
Het is voor het eerst dat de normaal in Siberië broedende en in Indonesië overwinterende soort in Nederland werd waargenomen. Een primeur voor het land en voor Steinhaus in het bijzonder. Hij vestigde zaterdag een record. Sinds dit weekeinde is Steinhaus de eerste Nederlander die in eigen land vijfhonderd vogelsoorten heeft waargenomen. Geen gering aantal in een land waar in totaal 541 soorten ooit werden gesignaleerd.
Steinhaus (67) werkte 43 jaar op de financiële administratie van de Vogelbescherming in Zeist. Hij geldt als een zeer ervaren twitcher. Dat is een vogelaar die gericht op zoek gaat naar bijzondere exemplaren. Via appjes houden deze soortenjagers elkaar op de hoogte van de laatste vogelbewegingen en wisselen ze coördinaten uit. Nederland telt tussen de vijfhonderd en duizend twitchers, schat Steinhaus. „Mensen die het hele jaar door alles uit hun handen laten vallen om een dwaalgast [een vogelsoort die maar zelden Nederland aandoet] te bekijken.”
Lees ook
Speuren naar vogels: ‘Ik zag hem! Die met dat gele kontje!’
De pier van IJmuiden
Het begon voor Steinhaus met de ijsvogel. Op zijn vijftiende zag hij het kleurrijke vogeltje vliegen terwijl hij naar het station van Driebergen-Zeist fietste. Het waren de jaren dat je tussen Zeist en Wijk bij Duurstede nog zomertortels en klapeksters zag. „Je ging steeds verder kijken.” In het najaar van 1975 reisde Steinhaus met twee vogelvrienden elke zaterdag met de bus naar IJmuiden om daar op de pier te spieden naar alken, Jan-van-genten of een grauwe pijlstormvogel. „Ik zag er mijn eerste zwarte zeekoet.”
In 1979 richtte Steinhaus met vrienden de Dutch Birding Association op. Doel van de stichting is het stimuleren van het bestuderen van wilde vogels. De belangrijkste activiteit is de uitgave van het tijdschrift Dutch Birding. „Eerst was het een stenciltje voor enige tientallen mensen en nu hebben we een website en een professioneel tijdschrift dat zes keer per jaar verschijnt en 1.500 abonnees telt.”
In het begin moest je altijd een zak met kwartjes bij je hebben en weten waar de telefooncellen stonden, zodat je anderen kon verwittigen
Destijds is Steinhaus zelf begonnen met het maken van ranglijsten: wie heeft waar welke vogel gezien? Dan belde hij vogelaars en stelde ook spelregels op. Categorie C-soorten, de geïntroduceerde soorten, tellen bijvoorbeeld niet mee, zoals de fazant, nijlgans of halsbandparkiet. „Je kan niet out of the blue in de top-25 verschijnen. Je moet het lang doen om veel soorten te zien. De gemiddelde leeftijd van de topvogelaars is 64 jaar.”
Twitchers zijn in overgrote meerderheid mannen. Ook in Wassenaar kwam vrijwel geen enkele vrouw speuren naar de, om onduidelijke redenen duizenden kilometers de verkeerde kant opgevlogen, roetvliegenvanger. Evenwel rukt heel langzaam de vrouwelijke vogelaar op. „De oudere, bebaarde mannen met afritsbroeken” hebben het rijk niet meer voor zich alleen, concludeerde presentator Menno Bentveld van Vroege Vogels afgelopen zondag. Het radioprogramma bracht een reportage over de VogelVrouwen, een „community” van exclusief vrouwelijke vogelaars van tussen de achttien en veertig jaar.
Vuurtorentje
Niet alleen de identiteit van de vogelaar verandert, ook de techniek. „In het begin moest je altijd een zak met kwartjes bij je hebben en weten waar de telefooncellen stonden, zodat je anderen kon verwittigen.” Veel romantiek is verdwenen, maar er zijn ook minder frustraties. Steinhaus: „Vroeger werd je gebeld: ha, er is net een bosgors gezien in de Eemshaven, bij dat kleine vuurtorentje, je weet wel. En dan kwam je na twee uur en een kwartier ter plekke en dan hoorde je: ja, tien minuten nadat we je belden, is hij weer weggevlogen.”
De mooiste vogel die Steinhaus ooit zag, is de groene bijeneter. „De vogel die ik het liefste nog zou willen tegenkomen, is het steppehoen. Een mythische soort. Een heel mooie vogel.” Hoe het de vogels in zijn algemeenheid in Nederland vergaat, vindt Steinhaus moeilijk te zeggen. Bos- en moerasvogels gaan vooruit, maar boerenlandvogels gaan achteruit. „Toen ik vijftig jaar geleden begon, was er geen zeearend te bekennen, maar toen zag je wel nog broedende ortolanen.”
Dat Steinhaus nu als eerste Nederlander vijfhonderd vogelsoorten zag, is volgens hem vooral te danken aan de tipgevers en zijn werkgever. Vogelbescherming heeft veel begrip voor de aandrang van werknemers om het ongewone te willen zien vliegen. „Als ik administrateur bij de Remia was geworden in Den Dolder en ik had dan op het werk verteld dat ik even naar Schiermonnikoog moest om een steppekievit te zien, dan zouden ze ook zeggen: ‘Ja, dikke doei. Ga maar in het weekend.’”
Lees ook
Vogels en seks: van vreemdgaan bij de vleet tot één keer per jaar zin
<dmt-util-bar article="4868580" headline="Vogelaar Gerard Steinhaus zag als eerste 500 soorten in Nederland: ‘Als twitcher laat je alles uit je handen vallen voor een dwaalgast’” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/10/08/vogelaar-gerard-steinhaus-zag-als-eerste-nederlander-vijfhonderd-soorten-in-eigen-land-als-twitcher-laat-je-alles-uit-je-handen-vallen-voor-een-dwaalgast-a4868580″>
Eva Boswinkel zet lachend twee witte sticks met lippenbalsem op tafel. De vraag aan haar en de man naast haar, Sjoerd Potters, was wat ze van de plannen van het nieuwe kabinet vinden. Zij, wethouder te Zutphen (GroenLinks), heeft hem, burgemeester van De Bilt (VVD), eerder op de dag opgevolgd als voorzitter van de M50 – een samenwerking tussen oorspronkelijk zo’n vijftig en inmiddels bijna zeventig ‘middelgrote’ gemeenten (dertigduizend tot tachtigduizend inwoners). Het nieuwe kabinet, zegt Potters, bewijst alleen een „lippendienst” aan het belang van sterke regio’s en gemeenten. Dus vandaar, zegt Boswinkel, de lippenbalsem. Ze wijst op de tekst die op de sticks is gedrukt: „Tegen verschraling van de regio.”
Twee jaar was Potters voorzitter en steeds merkte hij, zegt hij, „dat we als gemeenten heel goede ideeën hebben en veel kunnen uitvoeren. De middelgrote gemeenten vertegenwoordigen samen zo’n zeven miljoen inwoners. Maar in Den Haag worden we niet gezien en gehoord”.
Dat zit in kleine dingen, zoals het gebrek aan werkbezoeken van Kamerleden – wat Potters, zelf oud-Kamerlid, ergens nog snapt, want het is ook lastig om uit de „Haagse bubbel” te breken. Het zit in projecten die alleen in grote steden worden georganiseerd, bijvoorbeeld over de leefbaarheid in zwakke wijken, terwijl middelgrote gemeenten daar óók problemen mee hebben. En het zit vooral in het verdelen van geld. „Qua inwoners hebben wij relatief de laagste rijksbijdrage.”
Miljoenennota
Twee jaar lang bonsden gemeenten op de Haagse deur, zegt hij. „Inmiddels is de regio hot, iedereen heeft het erover.”
Boswinkel valt hem bij: „Daardoor is het rapport Elke regio telt eens een keer níét in een la beland.” Dat rapport over regionale ongelijkheid, van onder meer de Raad voor Openbaar Bestuur, wordt in het hoofdlijnenakkoord vier keer genoemd.
Alleen: als Boswinkel en Potters naar de coalitieafspraken en de Miljoenennota kijken, dan constateren ze dat er weliswaar van alles wordt verwacht van gemeenten, maar dat het toch weer ontbreekt aan geld. Van de bouw van één miljoen woningen tot de opvang van asielzoekers tot een grotere bestaanszekerheid: „80 procent van het regeerakkoord kan niet zonder gemeenten worden uitgevoerd”, zegt Boswinkel. Maar in de begroting trof ze een „lege enveloppe” aan.
80 procent van het regeerakkoord kan niet zonder gemeenten worden uitgevoerd
Dat voedt een ontwikkeling waar gemeenten al jaren op wijzen: ze krijgen meer taken van de Rijksoverheid overgeheveld, maar niet het geld om ze goed uit te voeren. Daarbij dreigt 2026 het zogeheten ‘ravijnjaar’ te worden: vanaf dan worden gemeenten anders bekostigd door het Rijk, waardoor ze zeker 2,3 miljard euro per jaar mínder krijgen.
In aanloop naar dat ‘ravijn’ maakten gemeenten hun begrotingen voor komend jaar al sluitend. Ze gaan daarbij met name bezuinigen op het sociaal domein, de taken die zwakke inwoners moeten helpen, blijkt uit een analyse door adviesbureau BMC.
Lees ook
Slechts een op de zes gemeenten denkt in 2026 genoeg geld te hebben
Jeugdwerk
De ruimte om zélf keuzes te maken, toch al slechts zo’n 10 tot 15 procent van de gemeentelijke begrotingen, krimpt verder, constateren Potters en Boswinkel. Die laatste begint over een dilemma waar ze in Zutphen voor kan komen te staan. „We hebben best veel eenzaamheid onder jongeren, het aantal zelfdodingen stijgt. Daarom investeerden we in jeugdwerk en sociale wijkteams. Tegelijkertijd hebben we een buurtcentrum waar we ervoor zorgen dat migrantenvrouwen, terwijl de kinderen opgevangen worden, een mbo-diploma kunnen halen.” Tussen die twee programma’s moet ze kiezen. „Zeg het maar.”
Potters knikt, hij kent het dilemma. Bij hem kan het gaan om twee bibliotheken, waarvan een in een dorpskern. „Dat is dicht bij de inwoners, mensen komen er samen. Maar dat verliezen we als we ’m sluiten. Doodzonde, want je krijgt het niet snel weer terug.” En als die bezuinigingen onvoldoende blijken, denkt hij, dan ga je naar de subsidies voor verenigingen kijken. „Terwijl dat het bindmiddel van een gemeenschap is.”
Boswinkel: „Of neem gezondheidspreventie, ook een taak voor de gemeenten. Moet je eens voorstellen wat het op termijn gaat kosten dat we daar nu op bezuinigen.”
Toch draait een betere verhouding tussen Rijksoverheid en gemeenten niet alleen om geld, zeggen Potters en Boswinkel – hoewel het bijplussen van de 2,3 miljard euro zou helpen. Het gaat ook om samenwerking. Soms gaat dat goed, zeggen ze. Zoals toen de M50 bij toenmalig minister van Volkshuisvesting Hugo de Jonge (CDA) aan tafel kwam. Zijn plannen, vonden de gemeenten, maakten het vooral voor grotere gemeenten aantrekkelijker om te bouwen. Ze stelden een wijziging van de financiering voor en kregen hun zin. Boswinkel: „Wij kunnen sneller bouwen, omdat onze grond goedkoper is. Hij was blij, want hij kon extra huizen bijschrijven. En wij waren blij, omdat we konden bouwen voor onze inwoners.”
Inmiddels is de regio ‘hot’, iedereen heeft het erover
Maar steeds meer wordt de relatie tussen gemeenten en Rijk er een van „opdrachtgever en opdrachtnemer”, ziet Boswinkel. „Terwijl we een gelijkwaardige partner moeten zijn.”
„Het gaat ook om vertrouwen en een partnerschap voor de lange termijn”, vult Potters aan. „Waar willen we met Nederland over tien jaar staan en welke rol hebben gemeenten daarin te vervullen? Aan zo’n visie voor de lange termijn ontbreekt het.”
Het kabinet benoemt het belang van sociale samenhang, van sterke gemeenschappen, maar, zegt Boswinkel, „als je bij ons die verschraling laat toenemen, de dorpshuizen en de sociale infrastructuur weg laat vallen… Het kost generaties om dat te herstellen.”
Lees ook
Steeds meer jongeren in de knel, gemeenten draaien op voor stijgende kosten van jeugdzorg
Amsterdam, Keizersgracht 384. De Stadsschouwburg stond hier vroeger, de eerste stenen schouwburg van de stad, tot die in 1772 afbrandde. Het Rooms-Katholiek Oude-Armenkantoor kwam ervoor in de plaats en in dat pand zit nu hotel The Dylan. Maar het poortje waardoor Vondel op 3 januari 1638 naar binnen ging om de première van zijn Gijsbrecht van Aemstel te zien is er nog en de binnenplaats – ach, mensen, de binnenplaats is met zijn hoog oprijzende en zwart geschilderde gevels zo’n toonbeeld van Hollandse soberheid dat je even error voelt als je vervolgens naar de mensen om je heen kijkt. O ja, hier zitten de superrijken. Hier lunchen ze bij mooi weer buiten met een bordje sla en een mootje monkfish.
Ons idee om dit als decor te kiezen voor een gesprek met Ineke ten Cate (77) en haar petekind Sanna Fabery de Jonge (52). Het leek ons wel gepast voor de weduwe van een van Nederlands grootste en beroemdste filmsterren – Rutger Hauer. En ja, ze logeerden hier weleens. Ze waren, zegt ze, „niet vies” van vijfsterrenluxe. Al was een camping ook altijd prima. Een camping in de modder. Door de wildernis zwerven in hun tot kampeerbus verbouwde trailer – god, wat heeft ze daar goede herinneringen aan.
Wat ze níét leuk vindt: dit gesprek. Waarom de publiciteit zoeken? Waarom de aandacht op zichzelf vestigen? Ze houdt er niet van. Rutger, zegt ze, hield er ook niet van. Ze doet het voor Sanna, want zij heeft een film over Rutger Hauer gemaakt, Like Tears in Rain, en die komt dinsdag 15 oktober op televisie, in Het uur van de wolf, NPO2. Nooit eerder vertoonde beelden van Rutger Hauer in zijn jonge jaren, toen hij en Ineke bevriend waren met de ouders van Sanna en de peetouders werden van hun kinderen. Interviews met Monique van de Ven, Paul Verhoeven, Anton Corbijn, Whoopi Goldberg en Mickey Rourke over hun herinneringen aan hem. Like Tears in Rain: de slotwoorden van de door Rutger Hauer gespeelde hoofdpersoon Roy Batty in de film Blade Runner (1982). „All those moments will be lost in time, like tears in rain.” Time to die, voegde hij eraan toe. Hij was achtendertig en had hoofdrollen gespeeld in Floris (1969), in Turks Fruit (1973), in Soldaat van Oranje (1977). Nu begon hij aan zijn Amerikaanse carrière.
Rutger Hauer stierf in juli 2019, op zijn vijfenzeventigste. „Twee jaar later”, zegt Ineke ten Cate, „stierf mijn moeder. Dat ik hier zo zit met jullie, dat ik nog kan praten en eten, ik snap het niet. Ik snap gewoon niet dat ik het kan. Ik had zo’n lieve moeder, ik was gek op haar. Twee jaar heb ik heel intiem voor haar gezorgd, ze was best een beetje in de war, en toen stierf zij ook nog, midden in de covidtijd.”
Hoe oud was ze?
„Achtennegentig. Ik had geen tijd gehad om te rouwen en daar zat ik dan, in onze boerderij in Beetsterzwaag. Ik kon niet naar ons huis in L.A. en veel vrienden hadden afgehaakt, want na Rutgers dood vonden ze me niet meer interessant. Ik was zo eenzaam. Ik heb het echt verschrikkelijk gehad.”
En dan doet ze iets wat ze de komende uren vaker zal doen: om zichzelf lachen. Daarna, luchtig: „Zo, dan weten jullie dat ook weer.”
Hoe is Rutger gestorven?
„We waren op een filmfestival in Lucca geweest, in Italië, waar films van Rutger werden gedraaid, en daarna hadden we er nog een week Florence aan geplakt, heel leuk allemaal, heel intens. We kwamen thuis, in Beetsterzwaag, hij was niet lekker en drie maanden later was hij dood. Het was alvleesklierkanker. Het zat ook in zijn longen, overal. En niets gemerkt, hè. Hij was nooit ziek, nooit, nooit, nooit. Ik snap het nog steeds niet.”
Jullie woonden in Friesland, maar je bent geen Friezin.
„Nee, ik ben geboren in Haren, bij Groningen. Later verhuisden we naar Friesland en ik heb in Heerenveen op school gezeten, op het gymnasium, maar dat ging niet. Toen in Leeuwarden naar de meisjes-hbs. Ging ook niet. Ik was een moeilijk meisje. Dwars, stout, spijbelen. Toen in Amsterdam naar Charles Montaigne, de modeopleiding, en een jaar naar Londen en Parijs, dat vonden mijn ouders belangrijk. Op mijn eenentwintigste ben ik begonnen met textiele kunstvorming. Ik kon mijn werk goed verkopen, ik had een auto en een leuke vriend, en op dat moment ontmoette ik Rutger. Hij was vijfentwintig.”
Bij je ouders toch?
„Dat vertel ik in de film, ja. Hij was met mijn broer Marius mee naar huis gekomen. Marius zat wel op het gymnasium en had van die leuke avonden over poëzie en toneel, en Rutger zat bij de Noorder Compagnie, een toneelgezelschap uit Drachten. Die gaven een voorstelling en na afloop bleek Rutgers auto het niet te doen. Mijn broertje belde mijn vader: mag er een acteur bij ons logeren? Geen sprake van, maak je me daarvoor wakker? Mama belde terug naar de schouwburg: het kan best, hoor. De volgende ochtend bleek er een jonge god in bed te liggen. Mama schok zich helemaal dood.”
Inekes moeder, uit een familie van oude landadel, schilderde en illustreerde. Haar vader was journalist en een in zijn tijd gezaghebbend columnist, hoofdredacteur van de Friese Koerier en de Leeuwarder Courant. „Fantastische ouders, echt. De liefste en de leukste. Ze vonden alles prima. Ze waren zelf heel streng opgevoed en hadden zich voorgenomen om alles anders te doen.”
Rutger bleef.
„Hij voelde zich meteen thuis bij ons. En ik wist: dit is hem. De jongen met wie ik was heb ik afgezegd.”
In de film vertel je dat je schrok van hoe hij woonde.
„Hij wilde zijn handschoenen ophalen en we reden naar Siegerswoude, een dorpje bij Drachten. Daar had hij een viezig goor huisje tussen de koeien, zonder water en elektriciteit. Het stonk er naar kuilgras, in de hoek van de kamer lag een bult eierdoppen en ander vuilnis, op het fornuis lag zo’n laag stof.” Ze houdt haar duim en wijsvinger 10 centimeter bij elkaar vandaan. „Maar er zaten dus wel een stuk of drie meisjes naast elkaar op een bankje. Wat doen jullie hier? Ja, we wachten op Rutger. Haha, nou, leuk.”
Héél erg knap. Zo’n mooi lichaam ook. Ik krijg het er nog warm van
Sanna vraagt of het meisjes van het toneelgezelschap waren en Ineke zegt: „Weet ik niet. Ik denk het niet. Hij had altijd meiden achter zich aan.”
„Hm, hm”, zegt Sanna. „Hij was natuurlijk heel erg knap.”
Ineke: „Héél erg knap. Zo’n mooi lichaam ook. Ik krijg het er nog warm van.” Ze wappert zichzelf wat koelte toe met haar handen.
Had hij daar ook al met meisjes gewoond?
„O, vast. Ik ben nooit jaloers geweest, als jullie dat bedoelen. Echt helemaal nooit. Ook omdat ik heel erg zeker van hem was.”
In de film gaat het er niet over, maar hij had toen al een kind.
„Een dochter, ja, met een Zwitsers meisje, ze was een jaar jonger dan hij. Haar ouders hadden geëist dat hij met haar trouwde toen ze zwanger was en kochten een schip voor hen waarop ze konden wonen. Dat schip lag in de Amstel, tegenover het huis van Rutgers ouders in Amsterdam. Het duurde drie maanden en toen is ze terug naar Zwitserland gegaan. Daar is ze opnieuw getrouwd en haar nieuwe man heeft Rutgers dochter geëcht.”
Zagen jullie haar nog wel?
Ineke kijkt naar Sanna en zegt dat ze het moeilijk vindt om erover te praten. „Eerst dacht ik: o, leuk, een dochter. Maar het is niet goed met haar gegaan. We hebben alles, alles, álles gedaan om haar te helpen en dat is mislukt.”
De eerste maanden dat Rutger bij haar ouders was, zegt ze, hadden ze nog geen relatie. Ze praatten wel eindeloos veel met elkaar en hij vertelde haar over zijn ouders, die allebei acteur waren: hard werken, veel weg, avonden lang rond de grote ijzeren kachel zitten met andere acteurs – Wim Kan, Mary Dresselhuys. „Acteur zijn was heel belangrijk voor hen, onhandig dat er ook nog kinderen waren. Geld was er niet.” Rutger had drie zusjes, het zusje boven hem was gestorven. Als klein ventje, zegt Ineke, liep hij al van huis weg. „Hij wilde naar Schiphol. Hij vond vliegtuigen fantastisch.” Op zijn vijftiende ging hij varen, na bemiddeling door zijn grootvader, die een rederij had. Als hij niet kleurenblind was geweest, zegt Ineke, dan was hij kapitein geworden. Zo werd het de toneelschool.
Kende je zijn ouders?
„Ja, heel goed.” Weer die lach. „Ze vonden mij poes nummer zeventien. Dat zeiden ze gewoon. Poes nummer zeventien.”
En dat is zo gebleven?
„Nee. Zijn moeder was eigenlijk een heel leuk iemand. Voor ze overleed, op haar tweeënzeventigste, hebben we het een soort van goedgemaakt. Ze zei: het beste wat Rutger is overkomen ben jij. Maar de verbondenheid die ik met mijn moeder voelde, die heeft Rutger nooit met zijn moeder gevoeld. Ook niet met zijn vader. Die is op zijn eenenzeventigste overleden.”
Ze hebben Rutgers roem nog meegemaakt.
„Maar daar zeiden ze nooit iets over. Bij hen stond toneel in veel hoger aanzien dan film. Bij de première van Soldaat van Oranje liep zijn vader weg. Hij vond het te gewelddadig of zo.”
Je hoeft geen psycholoog te zijn om te vermoeden dat Rutger houvast zocht.
„Hij was niet geworteld, wilde zich niet binden en was van plan om dood te gaan op zijn dertigste. Dat zei hij tegen me. Ik stap uit het leven als ik dertig ben, dan heb ik het wel gehad. En hij wilde absoluut geen kinderen.”
Jullie hebben ze ook niet gekregen.
„Nu zou het fijn zijn als ik kinderen had, dan was ik niet zo alleen. Maar toen, nee. Voor mij was het geen offer. Ik ben opgevoed met de Club van Rome, die in 1968 al waarschuwde voor de gevolgen van overbevolking en uitputting van de aarde. Mijn vader was daar erg mee bezig. Hij zei: de hele wereld is straks on the move, de planeet gaat naar de klote. Ik nam dat heel serieus. Geen kinderen krijgen hoorde daar bij.”
Rutger noemde jou Sientje.
„Zo heet ik, Sientje, van Klazina. Op mijn vijfde ging ik met mijn ouders weg uit Haren en moest ik mijn vriendinnetje achterlaten. Zij heette Ineke. Ik wilde ook Ineke heten. Vreselijke naam, vind ik nu.”
Hoe kwam het dat jullie Sanna en haar broertje Pleun zo in jullie hart sloten?
„Omdat hun ouders zulke goeie vrienden van ons waren. Op die leeftijd, zo tussen je vijfentwintigste en dertigste, kunnen vriendschappen heel intens zijn. Rutger had Turks Fruit al gedaan, maar dat zei hun niets toen we elkaar leerden kennen, ze waren net op wereldreis geweest. Ze verkochten hun kampeerbus aan ons. De vakanties met elkaar, het verbouwde schip waarop we door Nederland voeren met hun kinderen, hoe fijn dat was, hoe zorgeloos – nou ja, dat zie je dus allemaal in Sanna’s film.”
Kun je ernaar kijken?
Ze kijkt naar Sanna en zegt: „De eerste keer, met jou en je moeder, heb ik anderhalf uur lang gehuild, niet normaal. Opeens zie ik mijn broertje weer, Marius, op zo’n gigantisch groot filmdoek. Ik hoor zijn stem. Ik zie hem samen met Rutger – ze waren zulke goeie vrienden, echt vrienden voor het leven en toen…”
Toen ging Marius dood.
„Op zijn negenentwintigste. Hij had de ziekte van Hodgkin en lag dood te gaan in het ziekenhuis en ondertussen ging mijn vader vreemd. Mijn jonge jaren met Rutger komen weer voorbij, al die dingen die we deden, dat gekloot op boten en in kampeerbussen, het klussen, het timmeren, de lol die we hadden, de onbezorgdheid. We waren zo gelukkig.” Ze duwt de mouw van haar trui een beetje omhoog en zegt dat ze voor de film een tattoo heeft laten zetten van Rutgers vingerafdruk. Die stond op zijn green card, zijn verblijfsvergunning voor de VS. „Weten jullie wat het is, sinds mijn moeder en Rutger er niet meer zijn ga ik graag naar de plekken waar ik met Rutger was en dat hebben we ook gedaan voor de film. In L.A. waren we bij de stomerij waar Rutger zijn kleren liet stomen, er hangt daar een groot portret van hem aan de wand, en ik kom binnen en die man van de stomerij springt ongeveer over zijn toonbank heen om mij te begroeten. En dan de buurvrouw in L.A. die meteen naar buiten rent als ze me ziet, de Starbucks waar we kwamen, de restaurants – het was fijn en het was vreselijk, want Rutger is er niet meer en ik moet alles alleen doen. Ik reis alleen, ik huur auto’s alleen, ik huur huizen alleen, ik maak roadtrips alleen, en dat vind ik heel flink van mezelf, niet veel vrouwen van mijn leeftijd doen dat. Maar het is ook heel erg eenzaam.”
En als je thuis bent? In Beetsterzwaag?
„Dat vind ik dus moeilijk. Zijn schoenen staan onder het bed en zijn kleerkast durf ik niet open te doen. De schimmel zit misschien wel in zijn kleren, maar ik durf niet te kijken, want dan sta ik niet voor mezelf in. Als er niet zo’n haast was geweest, was ik het liefst samen met hem doodgegaan.”
Haast?
„Ik bedoel dat het allemaal zo snel is gegaan. En ik had mijn moeder nog. Ze zeggen dat de tijd alle wonden heelt. Nou, mooi niet. Het wordt alleen maar erger. Ik kom er niet meer overheen. En waarom zou ik ook?”
Wat maakt dat je doorleeft?
„Dat ik te laf ben om voor de trein te springen. En omdat de vogels zo mooi zingen als ik in het bos loop. Het strand is ook heerlijk.”
En het is niet zo dat je je leven met hem romantiseert? Het slechte wegpoetst?
„Was het maar zo. Er valt niets weg te poetsen.”
Aan de ketting om haar hals: de handtekening van Rutger in goud. Daarnaast een sterretje met wat as van hem erin. Aan haar hand een ring met diamanten lippen. „De kus”, zegt ze. „Die kreeg ik toen we vijfentwintig jaar getrouwd waren.” Ze lacht weer en zegt dat ze het zo jammer vindt dat ze voor niemand meer kan zorgen. Maar nee, er is geen vacature. „Als ik nog voor iets of iemand wil zorgen neem ik wel een kikker. Of een meeuw zonder vleugels.”