De bui had hij al zien hangen toen de buurman aanklopte om over de erfscheiding te praten. Zijn buurman, de linker, zijn vorige alweer, stelde voor om een schutting te plaatsen tussen hun tuintjes. Op de plek van de coniferenheg die Simon Yskes (85) zo waardeerde omdat-ie er vanuit zijn woonkamer doorheen kon kijken, recht op de Twiskeweg.
„1 meter 60?”
„2 meter.”
„Laten we het op 1 meter 80 houden.”
De buurman ging akkoord en bouwde de schutting, uiteindelijk toch twee meter hoog. En het is maar iets kleins, hè, zo’n schutting, benadrukt Yskes, vanuit zijn woonkamerraam turend op het zwart-houten gevaarte dat er alweer zo’n vier jaar staat. Hij heeft er heus geen complex aan overgehouden. Maar het was eerst gewoon „net effe wat leuker kijken”.
Loop langs de laagbouw in de Zaanse wijk Poelenburg, jarenzestigdoorzonwoningen met groene hofjes voor en achter, en je pikt de bewoners-van-het-eerste-uur er zo uit. Ze hebben geen uitbouw, geen opbouw en beschikken als enigen nog over bruine tuinhekjes tot heuphoogte. Van deze bewoners, allemaal tachtigplus, vind je er in de meeste rijtjes hooguit één, dikwijls ingebouwd aan beide kanten door een hoge, zwarte schutting die tot anderhalve meter dieper reikt dan hun eigen tuintje, met als gevolg dat ze vanachter het woonkamerraam alleen nog recht vooruit kunnen kijken.
„En soms staat hiervoor ook nog een bestelbusje geparkeerd,” zegt Greet Visser (85), die een paar rijtjes verder woont. „Dan is dat een heel weekend mijn uitzicht.” Haar buren hadden, toen ze zo’n zes, zeven jaar geleden de schutting plaatsten, aangeboden om ’m door te trekken, zodat ook haar tuintje aan de voorzijde was afgesloten. Visser had bedankt. „Het geeft me een opgesloten gevoel.”
Door de verschutting missen ze de „reuring”, vertellen de bewoners, die er soms al zestig jaar wonen. Een gevoel van „vrijheid”, „ruimtelijkheid”, het brede zicht op de bomen en de lucht en de beweging vanachter het raam. Voorbijgaande auto’s, fietsers en voetgangers in een ooghoek, terwijl je op de bank tv-kijkt of een boek leest. Even een blik naar buiten wanneer je een sirene hoort. En ja, ook de mogelijkheid om vanuit je tuintje „goeiedag” te zeggen tegen de buren, zegt Adriana Meijer (80), in een ander rijtje. „Mijn man had zelfs nog gezegd toen de buurman een schutting voorstelde: ‘Ik betaal wel mee’.” Ze glimlacht. „Nou, had-ie niet hoeven doen.”
Minder nodig
Hoe gaat het in Nederland met het ‘buurtgevoel’, de lokale gemeenschapszin? Een touwtje door de brievenbus doen we niet meer, maar laten we nog wel een sleutel achter bij de buren?
Het contact met onze naaste bewoners neemt af, constateerde het CBS vorig jaar in een meerjarige studie op basis van enquêtes. Het wekelijks contact met familie en vrienden bleef sinds 2012 stabiel, maar met de buren daalt het gestaag. Bij 65-plussers, met relatief het meeste burencontact, daalde het percentage dat wekelijks contact heeft van 75 procent in 2012 naar 69 procent in 2022. De daling was het sterkst onder Nederlanders tussen de 15 en 35 jaar: van 57 procent naar 41 procent. Onder buurcontact valt een persoonlijke ontmoeting, maar ook bellen, e-mail en WhatsApp.
Het is een ontwikkeling die al decennia speelt, door schaalvergroting en toegenomen mobiliteit, zegt Lotte Vermeij, die voor het SCP sociale cohesie onderzoekt. „Mensen zijn minder afhankelijk van hun directe omgeving dan in de jaren vijftig, ze hebben hun buren minder nodig.” Ze pakken de auto voor een boodschap en zoeken online naar een oppas. Met wie ze omgaan kiezen ze zelf en door toegenomen diversiteit – etnisch, maar ook in leefstijl – zijn je buren niet altijd meer degenen die op je lijken en met wie je je verbonden voelt.
Hoe problematisch is dat? De gemiddelde Nederlander is best tevreden met zijn sociale leven, blijkt uit diezelfde CBS-metingen. De waardering voor sociale contacten en de behoefte daaraan wijzen niet op zwakke sociale bindingen, volgens de onderzoekers. En, er blijkt onder Nederlanders weinig animo om het burencontact te intensiveren.
Men vindt het, kortom, wel best zo. Heel even leek het tijdens de coronacrisis alsof burencontact zou toenemen, zegt Beate Völker, hoogleraar sociologie en directeur van het Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving -(NSCR) in Amsterdam. „De buurt was de enige plek waar je je niet van kon afsluiten, dus veel sociologen dachten: nu gaat het ópleven.” Dat bleek al snel ijdele hoop: de overlastmeldingen stegen juist, vooral in de steden, volgens de politiestatistieken. Mensen zaten boven op elkaars lip. „Blijkbaar wisten buren het niet op te lossen met elkaar, zoals je zou verwachten bij sterke sociale cohesie in de buurt.”
De rol van de buurt in het dagelijks leven van mensen, concludeert Völker, is simpelweg niet zo belangrijk. Mensen willen graag bij een groep horen, maar die verbintenis vinden ze vermoedelijk vaker buiten hun eigen buurt. En misschien, denkt Vermeij, is het belang van de buurt in het verleden ook wel iets te groot gemáákt. „Het romantische idee van buren die elkaar bijstaan in goede en slechte in tijden? Ik vraag me af of dat ooit zo sterk heeft bestaan.”
‘Good fences make good neighbors’ is een Engelse uitdrukking. En daar zit wel wat in
Gastarbeiders in de flats
„Hier” – Greet Visser wijst naar buiten – „in dit hele rijtje woonde personeel van Albert Heijn.” En daarnaast waren ze van Bruynzeel, ertegenover van Simon de Wit. „Mijn man en ik waren dolblij dat we hier een huisje konden krijgen, ook toen was er al woningnood. Het waren huurwoningen en we zaten hier allemaal met jonge gezinnetjes, allemaal collega’s van elkaar. Heel wat ‘hoi’ en ‘doei’.”
Weinig wijken waar je de demografische ontwikkelingen in Nederland zo helder kunt ziet als in Poelenburg, Zaandam. Ze werd gebouwd in de jaren zestig voor het personeel van fabrieken aan de Zaan. Gastarbeiders – veelal Turks – werden gehuisvest in flats aan de randen van de wijk en de laagbouw in het midden was bestemd voor het – Hollandse – kantoorpersoneel. Tijd van de verzuiling, iedere groep een eigen plek.
De laagbouw werd opgezet naar het model van de naoorlogse tuinsteden in Amsterdam: huizen gesitueerd tussen groene hofjes met een subtiele overgang van privé naar openbaar terrein, zodat het landschap gevoelsmatig tot aan de woning leidt. Aan de achterzijde waren de tuintjes met lage hekjes afgescheiden van de collectieve tuin, om het idee van openheid te versterken. De lage afscheiding beantwoordde aan de sociale norm van netheid en ordelijkheid en was bevorderlijk voor het gewenste informeel contact met de buren, schrijven onderzoekers van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) over deze stadsvernieuwing in Handboek voor erfafscheidingen. Dat werkte goed voor een bevolking die een sterk gevoel van gemeenschappelijkheid had. Privacy werd minder belangrijk geacht.
Het openbaar groen in Poelenburg werd intensief gebruikt, vertellen de bewoners. ’s Zomers zonnen in bikini op het grasveldje terwijl de kindjes speelden in badjes, ’s winters water spuiten op het veld om er met z’n allen op te schaatsen. In de hofjes rondom stonden rozenstruiken, bijgehouden door de gemeente, en wie het waagde om z’n hekje ook maar iets te verhogen, kreeg gelijk de gemeente aan de deur. „Zelfs op het kinderachtige af.”
„Je verstond elkaar”, zegt Simon Yskes, samen met zijn vrouw turend vanuit het woonkamerraam naar de overkant. „Ik zat in de handel, dáár woonde een postbode, dáár een fabriekschef. In dit rijtje gingen er vier naar de kerk, wij ook. Het Lichtschip, 1.300 zielen. Door de kerk had je ook iets samen. Maar die kerk bestaat niet meer. Er is nog een pinkstergemeente, daar voelen we ons niet mee verbonden.”
De sociale normen veranderden. Vanaf de jaren tachtig werden collectieve binnentuinen afgesloten wegens gevoelens van onveiligheid. Daarnaast bezuinigden gemeenten op de kosten van onderhoud van het groen en rezen stilaan schuttingen uit de grond, vanwege een behoefte aan veiligheid en meer privacy, schrijven de HvA-onderzoekers. Door de toegenomen diversiteit en individualisering deelden mensen minder met elkaar en afscherming van het private domein werd belangrijker. Wonen werd anoniemer.
De bewoners-van-het-eerste-uur zagen ze één voor één verrijzen, meestal als een eerste bewoner plaatsmaakte voor een nieuwe
Extra verdieping
Ook in Poelenburg verdwenen de rozenstruikjes. En plots deed de gemeente ook niet moeilijk meer als iemand een schutting plaatste. De bewoners-van-het-eerste-uur zagen ze één voor één verrijzen, meestal als een eerste bewoner plaatsmaakte voor een nieuwe. De schuttingen werden hoger, de tuintjes dieper, ten koste van het openbare groen – dikwijls illegale toe-eigening van gemeentegrond. En toen de bewoners de gelegenheid kregen hun huis te kopen van de woningbouwvereniging, bouwden vele er een extra verdieping op. Ook de voorkant bouwden ze uit, tot verbazing van bewoners die er altijd prima met hun gezin hadden gewoond – „gezellig toch, zo’n kleine woonkamer?”
Ze zagen de samenstelling van de buurt veranderen. Buren verhuisden, hun kinderen gingen het huis uit en als nieuwe buren kregen ze veelal Turkse gastarbeiders die carrière hadden gemaakt, sommigen afkomstig van de flats verderop. Prima volk, merkten ze, want ook deze mensen zeiden vriendelijk gedag. „Ze zijn sociaal, ook naar hun familie toe, daar kunnen wij nog wat van leren”, zegt Adriana Meijer. En tegelijkertijd: het was een andere groep, het gemeenschapsgevoel verdween.
De bewoners-van-het-eerste-uur hebben heus wel wat aan te merken op hun woonomgeving, maar tegelijkertijd, zegt ook Yskes, wonen ze er nog „met zin”. Adriana Meijer: „Mijn ene buurman brengt me naar de tandarts, mijn andere zet de vuilnis buiten.” Gedag zeggen vanuit de tuintjes gaat niet meer, maar voor het sociale contact heeft ze een vriendin in de buurt wonen waarmee ze koffiedrinkt. „Elke vrijdagochtend bij haar, op zondag bij mij.” En eigenlijk, zegt Greet Visser, heeft ze ook helemaal niet zo’n behoefte aan veel contact met de buren. „Ik hoef niet bij elkaar op de koffie. Even een praatje als je elkaar tegenkomt, dat is genoeg.”
Een balanceeract
‘Hoi’ en ‘doei’ en af en toe een praatje: als de verwachtingen van je buren niet hoger zijn dan dat, gaat het eigenlijk best goed met het ‘buurtgevoel’ in Nederland. Mensen hebben hun sociale netwerk nu vaker búíten de buurt. Al geldt dat niet overal, benadrukt Vermeij. „In sociaal-economisch zwakke buurten zijn bewoners meer afhankelijk van hun wijk. Maar juist daar is de leefbaarheid het minst gunstig. Zij ervaren wél minder sociale samenhang.”
Maar in de meeste buurten zien onderzoekers precies de paradox die bewoners-van-het-eerste-uur in de wijk Poelenburg beschrijven: jammer dat ze hun buren niet meer zo goed kennen, maar eigenlijk is spaarzaam contact wel genoeg.
Onderzoeker Lotte Vermeij: „Good fences make good neighbors, is een Engelse uitdrukking. En daar zit wel wat in.” Een balanceeract, noemt ze de band die je als buur met elkaar hebt: enerzijds de behoefte aan saamhorigheid, anderzijds de behoefte aan afstand, júíst omdat je al zo dicht op elkaar leeft. „Mensen willen niet van hun buren afhankelijk zijn, dat voelt benauwend.”
Buren zijn niet als familie of goeie vrienden, met wie je alles bespreekt, zegt Beate Völker. Ze worden „zwakke relaties” genoemd, die tóch belangrijk zijn. Voor praktische steun – zoals wanneer je de sleutel kwijt bent – maar ook voor de sociale cohesie op lokaal niveau: het gevoel dat je niet alleen deel uitmaakt van een gezin of een vriendengroep, maar van een groter geheel, onder wie ook mensen buiten je inner circle. Want dat is wat het begrip ‘sociale cohesie’ volgens Völker simpelweg inhoudt: „De optelsom van alle contacten in een buurt plus net iets meer – dat is het gemeenschapsgevoel”.
Nieuwe bewoners
„Ach, ook die buren gaan verhuizen.” Simon Yskes wijst vanuit zijn woonkamer in Poelenburg naar de rechterkant van de tuin. Daar heeft-ie nu nog vrij zicht, maar met de nieuwe bewoners straks weet-ie al welke vraag zal komen. En hij zal er niks van zeggen. „Ik ga er niet kapot aan.”