Maria Gommers werd in 1969 sportvrouw van het jaar in Nederland. Precies dat jaar – terwijl ze net zilver had gewonnen op de 1.500 meter bij de EK atletiek in Athene – besloot ze, 29 jaar, te stoppen.
Dagblad De Nieuwe Limburger ging bij haar langs en fotografeerde Gommers samen met haar verloofde Henk en een antieke Griekse pepermolen, een souvenir uit Athene. ‘Volgend jaar huwelijk met H. Hoogakker?’, vroeg de krant zich af.
Zo ging het inderdaad, Maria Gommers – en dus niet Mia, ook al werd ze in de pers soms zo genoemd – trouwde in 1970 en werd Maria Hoogakker. Het stel betrok een nieuwbouwwoning in Hoensbroek, in de oostelijke mijnstreek in Zuid-Limburg, dicht bij haar ouderlijk huis in Stein.
Je zou kunnen zeggen dat ze stopte op een hoogtepunt. Een jaar voor dat EK-zilver had Gommers brons gewonnen op de 800 meter bij de Olympische Spelen van Mexico-Stad. In 1967 was ze ook al de eerste Nederlandse atlete sinds Fanny Blankers-Koen die een wereldrecord vestigde.
Toch wilde ze als getrouwde vrouw niet verder in de atletiek, vertelt Gommers, inmiddels 84, nog altijd in datzelfde huis in Hoensbroek. „Nee, dat heb ik bij anderen gezien.” Tijdens de Spelen van 1968 was de Nederlandse ploeg ruim van tevoren naar Mexico-Stad afgereisd om te wennen aan de hoogte. „Er waren erbij die al getrouwd waren, kinderen hadden. Die hadden soms zó’n verdriet. Terwijl ik er 100 procent van kon genieten.”
Maria Gommers met haar echtgenoot Henk Hoogakker, die vorig jaar na een huwelijk van 53 jaar overleed.
Voor Gommers werd toen duidelijk: trouwen betekent stoppen met de sport. Met Henk, die vorig jaar na een huwelijk van 53 jaar overleed, kreeg ze twee dochters. Zelf is ze door osteoporose niet meer zo fit als een paar jaar terug, maar ze vertelt, niet ontevreden, dat ze nog steeds wandelingen van zeven kilometer maakt.
Maria Gommers groeide op in een groot katholiek gezin, met zes broers en zussen. In het hardlopen was ze een laatbloeier, ze begon pas rond haar twintigste. Haar ouders lieten haar vrij, maar waren niet zo bezig met haar sportcarrière. „Ik weet nog dat ik op een gegeven moment gepland had om dat wereldrecord te lopen.” Dat was op de 1.500 meter, op een baan in Sittard. „Dus ik belde mijn ouders en zei: ‘Ik heb het!’. ‘Wat heb je?’ ‘Het wereldrecord!’ ‘Oh, nou, kom maar naar huis, dan drinken we er een glaasje wijn op.’”
Gommers trainde alleen in de avonduren. Overdag werkte ze bij DSM. Een baan waar ze zichzelf naar binnen had geknokt. Gommers was dyslectisch „maar dat wisten ze toen niet”, en ze had „een afschuwelijke tijd” gehad op de middelbare meisjesschool (mms). Ze peinsde er niet over om door te leren, maar wilde meteen bij DSM aan de slag. Niet als secretaresse, wat met haar mss-diploma een logische vervolgstap zou zijn geweest, maar in de research. „Dat leek me heel interessant.” Het lukte: nadat ze in één zomervakantie nog de vakken wiskunde, natuurkunde en scheikunde had ingehaald, mocht ze bij DSM komen werken als chemisch research-assistent.
Hoewel Gommers zich het lekkerst voelde op de 1.500 meter, ging ze in 1968 voor de 800 meter naar Mexico-Stad. Langere afstanden mochten vrouwen toen op de Olympische Spelen nog niet lopen. De 800 meter was destijds al heel wat, ook in Nederland. Vrouwen die op die afstand wilden uitkomen, moesten in haar tijd van de atletiekbond eerst nog worden getest. „Als je de beproeving doorstond en je volgens de bezorgde officials fit genoeg over de eindstreep kwam, dan mocht je pas echt op die afstand starten”, zei ze ooit tegen het Limburgs Dagblad.
Gommers was in Mexico-Stad al wat blij dat ze de finale van de 800 meter haalde, een afstand die haar niet helemaal lag. „Dat had niemand verwacht.” Dit neemt niemand me meer af, dacht ze vooraf. Na het startschot leek ze in eerste instantie kansloos. „Ze gíngen me toch hard! Ik denk: oeh, die zijn allemaal beter. Op radio of tv zeiden ze ook: Maria Gommers sukkelt achteraan. Maar ik ging zo hard als ik kon.”
Pas aan het einde van de race, toen de rest begon in te zakken, lukte het haar om buitenom langszij te gaan en als derde over de finish te komen. „Mijn hartenwens is in vervulling gegaan”, zei ze na afloop tegen de pers.
Daarna was het terug naar het olympisch dorp, waar in die tijd mannen en vrouwen nog strikt gescheiden werden. „We zaten in een flat en de ingang werd bewaakt door drie mensen”, zegt Gommers. „Mannen kwamen niet binnen.” Al kan ze zich wel herinneren dat het een mannelijke sporter, wie weet ze niet meer, lukte om via een balkonnetje binnen te komen. Gommers was jarig geweest, hij kwam haar feliciteren.
Door het hardlopen maakte ze veel mee, dingen die ze anders nooit beleefd zou hebben. Zoals die keer in Rusland, toen haar paspoort in het hotel kwijt was geraakt, ze haar vliegtuig miste en met omwegen via een goederentrein thuis kwam. „Ik weet nog dat ik tegen Fanny Blankers-Koen zei: vertel alsjeblieft niet tegen mijn ouders dat ik alleen achterblijf. Zeg maar dat we allemaal wat later zijn.”
Blankers-Koen, toen rond de vijftig, begeleidde de vrouwelijke atleten. „Dat was zó’n mens, die er echt voor de ploeg was.”
We zaten in een flat en de ingang werd bewaakt door drie mensen. Mannen kwamen niet binnen
Vond Gommers het, na dit soort avonturen, niet jammer om te stoppen met topsport? Nee, zegt ze, „dát was geen probleem. Alleen, ik werkte dus bij DSM en dat was een katholieke onderneming.” Toen ze getrouwd was ging ze halve dagen naar het lab. „Dat vonden ze wel netjes voor een vrouw. Maar toen ik kinderen kreeg was het: dan mag je niet meer werken.”
Terwijl de tweede feministische golf door Nederland trok en Dolle Mina’s de straat opgingen, werd Maria Gommers in 1971 ontslagen omdat ze moeder was geworden. „Dan ga je ineens van een druk leven naar huisje-boompje-beestje.”
Ze klaagt er niet over. „Achteraf dacht ik: je was zo vrij als je wilde. Je pakte de kinderwagen en ging wandelen.” Maar toch: „Ik vond het wel jammer, ja.”
Na die bronzen medaille in 1968 had Gommers soms het idee dat ze „geleefd werd”, zei ze in het Limburgs Dagblad. Zoveel aandacht vanwege die ene prestatie, „sportverdwazing” vond ze het. Ook later sloeg ze veel uitnodigingen en interviewverzoeken af. Voor haar hoefde al die „poespas” niet.
Toen ze in 2015 werd gevraagd voor het Sportgala van NOC-NSF in Amsterdam, zei ze aanvankelijk dan ook nee, vertelt Gommers. Het was de bedoeling dat ze daar – samen met zwemst Mary Kok, wielrenner Jan Janssen en schaatsster Stien Kaiser – alsnog de Jaap Eden-trofee zou krijgen. Dat bronzen beeld bestond in 1969, toen ze sportvrouw van het jaar werd, nog niet. Toen was de prijs „een glazen vaasje”. Gommers had er geen zin in. „Stuur maar op”, zei ze aanvankelijk.
Ze ging tóch, op aandringen van de organisatie. In een volle zaal, nadat ze zich langs de benen van Jan Janssen had gewurmd om het gangpad te bereiken, kreeg ze het beeld in handen gedrukt. En ach, concludeert ze nu, „het was ook best gezellig.”