De toetsen op de basisschool doen waarvoor ze bedoeld zijn, zegt staatssecretaris

De doorstroomtoets, die leerlingen in groep 8 van de basisschool in februari hebben gemaakt, heeft gedaan waarvoor hij bedoeld was: leerlingen hebben er, gemiddeld, gelijkere kansen door gekregen bij de overgang naar de middelbare school. Bij driekwart van de leerlingen die beter presteerden bij de toets dan de leerkracht had voorspeld, is het advies achteraf daadwerkelijk verhoogd.

Dat schrijft staatssecretaris Mariëlle Paul (VVD, Funderend Onderwijs en Emancipatie) in een brief aan de Tweede Kamer. De kritiek die scholen en de PO Raad, de sectorvereniging voor het primair onderwijs, hadden op de toets is volgens haar niet terecht.

Het schooladvies dat leerlingen in groep 8 krijgen voor de middelbare school komt in twee stappen tot stand. Eerst geeft de basisschool een voorlopig schooladvies, vervolgens maken alle leerlingen een toets die hun niveau meet. Scholen mochten de laatste jaren kiezen uit verschillende toetsen, dit jaar waren dat er zes. De toets werd ook vervroegd, van april naar februari, en werd omgedoopt van eindtoets in doorstroomtoets. Scholen moesten het schooladvies in principe bijstellen als de toets liet zien dat een leerling meer uitdaging aankan, tenzij ze goed konden beargumenteren waarom dat niet in het belang van de leerling is.


Lees ook

De ene doorstroomtoets leidt vaker tot hoger schooladvies dan de andere, ook regionale verschillen

Een leerling van groep 8 in Dordrecht bij het maken van de doorstroomtoets.

Toen de uitslagen in maart naar buiten kwamen, sloegen basisscholen alarm. De resultaten leken meer dan in andere jaren af te wijken van de voorlopige schooladviezen die de scholen aan leerlingen gaven. En het leek ook nog eens uit te maken wélke toets een school de leerlingen liet maken. De PO Raad maakte een eigen analyse. Daaruit bleek, meldde de vereniging, dat bij de ene toets 24 procent van de deelnemers in aanmerking kwam voor heroverweging van het schooladvies en bij de andere toets 40 procent. De PO Raad noemde het verschil „onacceptabel”.

Ankervragen garanderen vergelijkbaarheid

Volgens staatssecretaris Paul maakt het niet uit welke toets een leerling maakte. In elke toets was dezelfde set ‘ankervragen’ op genomen, waardoor de toetsen onderling goed vergelijkbaar waren. Ze erkent dat er duidelijke verschillen te zien zijn in de resultaten van de verschillende toetsen. Die verschillen zijn volgens haar „simpelweg een reflectie van het feit dat niet alle scholen dezelfde scores kunnen behalen”. Op sommige scholen zitten veel leerlingen die ver onder het gemiddelde niveau presteren, en op de andere school zitten juist veel leerlingen die daar ver boven het gemiddelde presteren. Als scholen met een specifiek vaardighedenniveau, bijvoorbeeld scholen voor speciaal onderwijs, allemaal dezelfde doorstroomtoets kiezen, dan kan dat volgens haar terug te zien zijn in de resultaten van die toets.

PO Raad oneens

De PO Raad gaat niet mee in haar redering. Tussen IEP en Leerling in Beeld (Cito), twee toetsen die allebei op grote schaal zijn afgenomen in het regulier onderwijs, onder leerlingenpopulaties die min of meer vergelijkbaar zijn, waren er grote verschillen in resultaten, schrijft de sectorvereniging in een reactie. Bij IEP haalde 39,6 procent van de deelnemers het zogenoemde ‘referentieniveau 1S’ voor rekenen, het streefniveau voor leerlingen aan het einde van de basisschool. Bij Leerling in Beeld was dat 53 procent.

„Wil je gelijkwaardige resultaten, dan moet je eigenlijk met één toets werken”, vindt Freddy Weima, voorzitter van de PO Raad. „Het onderwijs is op aandringen van het ministerie akkoord gegaan met meerdere aanbieders, onder de voorwaarden dat het voor de kansen van leerlingen geen verschil maakt of je voor de ene of de andere toets kiest. Ook na deze brief stel ik vast dat dat niet is gelukt.”