De huidige code voor wetenschappelijke integriteit wordt te vaak „misbruikt” door „malicieuze klagers” die de regels aflopen „op zoek naar aanknopingspunten” om „koste wat kost” een klacht in te dienen. Om dat te voorkomen zouden integriteitscommissies hun regels over de ontvankelijkheid van klachten moeten aanscherpen.
Dat stelt een onafhankelijke commissie van tien wetenschappers in een evaluatie van de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (NGWI). Om de evaluatie van de code was gevraagd door de opstellers: universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstituten. De evaluatie is gepubliceerd op de site van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, een van de opstellers.
De commissie vindt dat de code, voor het laatst herzien in 2018, op onderdelen aan herziening toe is. Vooral de „didactische” functie ervan zou beter kunnen worden benut, voor uitleg en discussie over integriteitsvraagstukken. Dat bevordert een „gezonde onderzoekscultuur” waarin grondige gesprekken kunnen worden gevoerd over integriteit.
„Idealiter werkt de code preventief”, zegt voorzitter Ineke Sluiter van de commissie, „die functie van de code willen we versterken. Het doel is dat de beroepsgroep zichzelf opvoedt en waar nodig sancties treft.”
Andersoortige geschillen
Uit de klachtenpraktijk blijkt nu nog onduidelijkheid over de inhoud en grenzen van die integriteit. De commissie is bezorgd over het signaal dat een „grote meerderheid” van klachten bij universitaire integriteitscommissies en het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) niet gaat over integriteit maar over „andersoortige geschillen”. Daarbij gaat het om „kwesties over hiërarchie en machtsrelaties, competitie of inhoudelijke meningsverschillen”. Dit punt kwam „telkens weer naar voren bij de consultaties”, schrijft de commissie.
Het doel is dat de beroepsgroep zichzelf opvoedt
Om zulk oneigenlijk gebruik tegen te gaan adviseert de commissie strengere eisen te stellen aan de ontvankelijkheid van klachten. Kwesties die buiten de code vallen zouden niet ontvankelijk moeten worden verklaard. Vastgelegd zou moeten worden dat een ontvankelijke klacht die geen schending van integriteit uitwijst maar hooguit een „minder zware onvolkomenheid”, geen rechtspositionele gevolgen voor de beklaagde zal hebben.
Sluiter: „Je zou de standaarden van goed onderzoek positief moeten formuleren, zodat onderzoekers zich eraan kunnen spiegelen: zó moet het. Daarnaast moet je duidelijk maken dat er een spectrum bestaat in integriteitszaken, dat het niet altijd zwart-wit is, én je moet wel een ondergrens aangeven.” De code zou dan meer als basis voor „een grondig gesprek” kunnen dienen.
Juridisering
Ook waarschuwt de commissie voor verdere „juridisering” van de klachtprocedure. Klagers en beklaagden nemen vaker advocaten mee, conflicten worden „op het scherpst van de juridische snede uitgevochten”. Sluiter: „Dat is één probleem. Een andere ongewenste vorm van juridisering zou zijn om zoals in sommige andere landen wetenschappelijke integriteit voorwerp te maken van wetgeving. Dat kan de preventieve en didactische functie van de code in de weg gaan zitten. Het moet blijven gaan om zelfregulering.”
Training is daarbij van belang. Instellingen zouden iedereen die betrokken is bij onderzoek „regelmatig en stelselmatig” moeten trainen in integriteitskwesties „ongeacht hun senioriteit”. Het is de commissie opgevallen dat zulke trainingen zelden worden aangeboden aan senior-onderzoekers, „terwijl juist bij deze groep het bewustzijn hierover meer gestimuleerd zou kunnen worden”.
De code, die ook geldt voor praktijkgericht onderzoek in het hbo, legt normen vast voor goed wetenschappelijk onderzoek aan de hand van een vijftal principes: eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid voor een integere praktijk. Het is een ‘dynamisch’ document, dat zich moet kunnen aanpassen aan nieuwe ontwikkelingen in wetenschap en samenleving. Daaronder vallen de eis van transparantie, regels voor AI, aandacht voor kennisveiligheid, discussie over academische vrijheid en diversiteit.
Normen voor nevenfuncties
Voor de code bestaat in het veld veel waardering, stelt de commissie vast. Maar de „positieve” waarde ervan zou meer moeten worden onderstreept. Onder meer door de normen voor nevenfuncties te verduidelijken, regels te formuleren voor deelname van wetenschappers aan het publiek debat, of het verschil tussen academische vrijheid en vrijheid van meningsuiting uit te leggen. Ook zou het intrekken van ondeugdelijk bevonden publicaties snel en duidelijk moeten gebeuren, in onderlinge afstemming tussen instellingen.
Nieuwe grote thema’s als kennisveiligheid, open science en diversiteit, waar al aparte richtlijnen voor bestaan, moeten in de code worden benoemd, vindt de commissie, maar niet worden uitgewerkt, om verlies van focus te voorkomen. Sluiter: „Anders is het einde zoek.” Een schrijfcommissie, is het advies, moet dit najaar aan de slag gaan met het actualiseren van de code.