Robbert Dijkgraaf luistert altijd, maar wie luistert naar hém?

Petra de Koning

Alleen als het echt niet anders kan, kijkt Mark Rutte in de Tweede Kamer naar ex-VVD’er Wybren van Haga. Rutte negeert ook bijna altijd FVD’ers, en in het debat over de slavernijexcuses, op woensdag, keek hij niet één keer naar Martin Bosma van de PVV die zei dat „de blanken” nu de „eeuwigdurende schuld” krijgen. Andere ministers kijken ook vaak weg, Hugo de Jonge draaide in coronatijd zijn rug naar Thierry Baudet.

Maar ook als ministers of staatssecretarissen géén moeite hebben met een Kamerlid: bij lange debatten zitten ze op hun telefoon of iPad, ze lezen in hun papieren.

Op één na. Robbert Dijkgraaf, minister van Onderwijs voor D66, luistert altijd. Ook bij de Algemene Politieke Beschouwingen in september, als het hele kabinet twee dagen van ’s ochtends tot ’s avonds laat in de Tweede Kamer zit en alleen Rutte iets mag terugzeggen.

In een debat over het hoger onderwijs, dinsdagavond, zie ik hoe Dijkgraaf de Kamerleden achter het katheder recht aankijkt en ook blijft opletten als ze druk zijn met elkaar. Hij draait zijn hoofd van de een naar de ander, alsof hij een tenniswedstrijd volgt, en als iemand zijn punt gemaakt lijkt te hebben, kijkt híj al naar de tegenstander: hoe hard slaat die terug? Meestal praat het eerste Kamerlid toch nog door en draait Dijkgraaf zijn hoofd weer terug.

Maar wie luistert naar hem? Als hij dinsdagavond aan de beurt is, maakt Lisa Westerveld van GroenLinks een foto van hem die ze op Twitter zet. De andere Kamerleden kijken op hun telefoon. In een pauze zegt Dijkgraaf tegen mij dat de docent in hem – hij was hoogleraar mathematische fysica – zou willen zeggen: mag ik even jullie aandacht? „Maar dat zou onbehoorlijk zijn.”

De Tweede Kamer controleert het kabinet en dus ook Dijkgraaf. Maar wíé is er onbehoorlijk?

In Den Haag weet niemand zoveel van de Nederlandse politieke geschiedenis als SGP-medewerker Menno de Bruyne en van hem hoor ik dat Kamerleden al net na de Tweede Wereldoorlog van de voorzitter te horen kregen dat ze hun kranten moesten opvouwen – dan viel het minder op dat ze in de debatten zaten te lezen. En al in 1889 beschreef journalist Frans Netscher in het boek In en om de Tweede Kamer hoe politici doen alsof de socialist en anarchist Domela Nieuwenhuis niet bestaat – uit afkeer. In de grote vergaderzaal wordt hij „gemeden en aan zijn lot overgelaten, niemand neemt notitie van hem”.

Robbert Dijkgraaf zegt dat hij de debatten interessant vindt. „Ik wil geen zin missen. Ik denk dat ik anders ook niet goed kan reageren.” Hij had wel weggekeken toen PVV’er Bosma in het debat over de slavernijexcuses zei: „Een heel gewoon woord als neger is nu zo ongeveer verboden.” Maar niet lang. „Je kunt je kop er niet voor in het zand steken. Het moet gehoord worden, hoe pijnlijk dat ook is. Wat iemand zegt, doet ertoe.”