N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Wintertuin Tuinieren in de kou is niet zo aanlokkelijk, maar groen en dieren varen er wel bij. Nu snoeien en zaaien zorgt straks voor uitbundig leven.
De meeste mensen halen schep en snoeischaar pas uit de schuur wanneer de eerste bloesems en fluitende vogels zich hebben aangediend. Maar wie nieuwe bomen en struiken in de tuin wil, moet nu aan de slag. De winter is voor de natuur een periode van rust en daarom hét seizoen om de tuin onder handen te nemen.
Veel bomen en struiken hebben hun blad laten vallen. Deze bladverliezers – vrijwel alle loofbomen – gebruiken nu geen energie voor groei of het aanmaken van nieuw blad. Nieuwe aanplant kan daarom alle energie steken in de ontwikkeling van het wortelstelsel, de letterlijke basis van een gezonde tuin.
Bijkomend voordeel is dat bomen en struiken nu te koop zijn ‘op kale wortel’. Die komen uit de volle grond, hebben daardoor mooie wortels en zijn goedkoop. In de lente en later komt dit plantgoed uit (duurdere) potten.
Hoe maak je door nu aan de bak te gaan van de tuin een natuurvriendelijk paradijs? Tuinontwerpster en landschapsecologe Wankja Ferguson en natuurbeheerder Jaap Mekel delen hun kennis.
1. Ken uw tuin
Kijk eerst hoe de tuin erbij ligt. Op welke plekken is het zonnig, waar valt juist schaduw? Waar is het droog en waar is het vochtig? Het ligt aan de grondsoort of bepaalde planten wel of niet geschikt zijn, dus ga na of de tuin zand- of kleigrond of iets daartussenin heeft. Bij twijfel kunnen buren vaak het antwoord geven, of anders een lokale kweker. Neem desnoods een handje aarde mee.
2. Denk driedimensionaal
Idealiter bestaat de begroeiing van een tuin uit verschillende lagen. Hoe meer lagen, des te groter de biodiversiteit. Dus is er ruimte, plant dan zeker een of meerdere bomen; die vormen de bovenste laag. Ga voor bladverliezende soorten, zodat de planten eronder een gedeelte van het jaar ook wat zon opvangen.
Hoe meer lagen begroeiing, des te groter de biodiversiteit
Kies bij voorkeur bomen en struiken die bloeien én vruchten geven, dan hebben zowel de insecten als de vogels er iets aan. Van een eetbare soort kun je ook zélf genieten. Een optie is met buren te bespreken wie welke fruitboom neemt, en de oogst te delen. Of ga voor een sierappeltje; in de winter na de eerste vorst trekken de appeltjes veel wintervogels aan zoals de kramsvogel, de koperwiek en de lijsters.
Onder de boom kan een volgende laag komen met bijvoorbeeld kleinfruit dat schaduw verdraagt, zoals aalbes, zwarte bes of framboos. Die kunnen ook prima in de winter geplant worden, maar dan wel in een periode waarin er voor een dag of twee, drie geen vorst is voorspeld. Wie bij fruitbomen en bessenstruiken meteen aan wespenoverlast denkt, komt wellicht op andere gedachten als hij of zij zich heeft verdiept in de positieve aspecten van de aanwezigheid van wespen.
De meidoorn, de vlier of de wilde liguster zijn ook goede opties. Die bieden veel insectensoorten nectar én een plaats om hun eitjes af te zetten.
3. Weg met het ‘grasfalt’
Een paar decennia geleden stonden tussen het gras altijd soorten als paardenbloemen, hondsdraf en witte klaver; graszaad kon nog niet gescheiden worden van het bloemzaad. Nu dat wel kan zijn de boerenweides, maar ook veel gazons, veranderd in gladde biljartlakens. Bestuivende insecten hebben er niets te zoeken.
Dat kan anders: meng als je nieuw gras inzaait, wat bloemenzaad door het graszaad. Juist de koude periode is daar goed geschikt voor, sommige planten hebben de kou nodig om te kunnen ontkiemen. Je kunt een algemeen bloemenmengsel kiezen of specifieke soorten selecteren.
Als er al een gazon ligt, heeft het zaaien van bloemen ertussen geen zin meer, die worden weggeconcurreerd door het gras. Tenzij er molshopen in de tuin zijn: gladgetrokken met een hark vormen ze een prachtig zaaibed. Wat ook werkt, is wat gras wegsteken en kleine bloemenweides maken met bijvoorbeeld rolklaver, gewone rode klaver en vertakte leeuwentand. De vlinders en wilde bijen zullen dankbaar zijn.
Die bloemenweides worden uiteraard niet gemaaid. De rest van het gazon kun je ‘gerouleerd maaien’; kies steeds een kwart van het gazon uit en sla dat twee of drie maaibeurten over. Dan krijgen de andere soorten tussen het gras steeds meer kans en staat er uiteindelijk altijd wel iets te bloeien.
4. Kies klimmers
Staat er een hek om de tuin? Zet daar klimplanten tegenaan. Frambozen of bramen klimmen prima. Span erboven een draad om een druif over te leiden; de druif moet goed in de zon.
Vrolijk muurtjes op met klimop. Deze plant is zeer waardevol voor zowel insecten als vogels omdat hij laat bloeit (van september tot december) en vroeg bessen geeft (rond maart); twee periodes waarin weinig anders te eten is.
Een schommel is een potentieel klimplantenrek. Kamperfoelie, heggenrank en klimrozen kunnen hier heel goed tegenaan groeien en zijn zeer waardevol voor de bijen en vlinders. Of ga voor de inheemse clematis, de mussen zijn dol op de zaden.
5. Help de bij
In de natuur neemt een wisent, koe of hert meestal wat happen uit een struik en loopt weer verder. Hiermee laat zo’n dier een waar bijenparadijs achter: allemaal open takjes en stengels. Eventueel merg haalt de bij er zelf uit, en in de holte creëert hij een lekker nestje voor zichzelf.
Bijen kunnen over het algemeen niet zelf een gat in een stengel knagen. Bij gebrek aan grazers in de tuin zijn ze voor nestruimte dus van de mens afhankelijk: snoeien!
Knip de stengels van soorten als de braam, roos, framboos of vlinderstruik niet direct bij de knoop af maar een stuk daarboven of onder. Het ‘kapstokje’ dat overblijft ziet er misschien minder netjes uit, maar biedt wilde bijensoorten een open holte en dus perfecte nestruimte.
Laat in de winter wel de druif met rust, die mag pas vanaf mei weer gesnoeid worden. De afgeknipte stengels kun je samenbinden en ergens in de tuin neerzetten als bijenhotel.